In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant die in Curaçao woont en die in beroep is gegaan tegen een uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao. De uitspraak van het Gerecht, gedateerd op 23 januari 2014, verklaarde het beroep van de appellant tegen de afwijzing van zijn verzoek om weduwnaarspensioen door de Sociale Verzekeringsbank (SVB) niet-ontvankelijk. De SVB had eerder, op 27 september 2012, het verzoek van de appellant om weduwnaarspensioen afgewezen en het bezwaar van de appellant daartegen niet-ontvankelijk verklaard op 10 december 2012. De appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van het Gerecht.
De behandeling van de zaak vond plaats op 6 november 2014, waarbij de appellant in persoon aanwezig was en de SVB vertegenwoordigd werd door mr. K. Martis. Het Hof overwoog dat de appellant zijn hoger beroepschrift niet binnen de gestelde termijn had ingediend. De termijn voor het instellen van hoger beroep begon op 25 januari 2014 en eindigde op 7 maart 2014. Het hoger beroepschrift werd echter pas op 12 maart 2014 ingediend, wat buiten de termijn viel. De appellant heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die zouden rechtvaardigen dat de termijnoverschrijding hem niet kan worden tegengeworpen.
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie oordeelde dat het hoger beroep niet-ontvankelijk was en verklaarde dit in zijn uitspraak op 15 december 2014. De beslissing werd vastgesteld door de voorzitter en twee leden van het Hof, in aanwezigheid van de griffier. De uitspraak werd openbaar gemaakt en een afschrift werd kosteloos aan de partijen verzonden.