ECLI:NL:OGHACMB:2013:CA2211

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
23 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
58009 – AR 1331/09 – H 313/12
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van pensioenrechten na echtscheiding met kwijtingsbeding

In deze zaak, die voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba werd behandeld, gaat het om de verdeling van pensioenrechten na een echtscheiding. De vrouw, hierna te noemen [VROUW], en de man, hierna te noemen [MAN], waren gehuwd in gemeenschap van goederen en zijn op 15 oktober 1984 gescheiden. In de notariële akte van scheiding en deling van 31 juli 1998 is een kwijtingsbeding opgenomen, waarin beide partijen verklaren dat zij niets meer van elkaar te vorderen hebben. De vrouw vordert in hoger beroep de verdeling van de pensioenrechten van de man, die tijdens het huwelijk zijn opgebouwd. Het Hof oordeelt dat de latere vordering van de vrouw tot verdeling van de pensioenrechten moet worden afgewezen, omdat het kwijtingsbeding in de akte van scheiding en deling voldoende duidelijk is dat de vrouw afstand heeft gedaan van het recht om verrekening van pensioenrechten te vorderen. Het Hof bevestigt de beslissing van het GEA, dat de vordering van de vrouw had afgewezen, en oordeelt dat er geen feiten of omstandigheden zijn die een andere uitleg van het kwijtingsbeding rechtvaardigen. De vrouw kan kosteloos procederen, en de proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

Registratienrs. Ghis 58009 – AR 1331/09 – H 313/12
Uitspraak: 23 april 2013
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Vonnis in de zaak van:
[vrouw],
wonende in Aruba,
hierna te noemen: [VROUW],
oorspronkelijk eisers, thans appellante,
gemachtigde: mr. M.S. Cabenda,
tegen
[man],
wonende in Aruba,
hierna te noemen: [man],
oorspronkelijk gedaagde, thans geïntimeerde,
procederende in persoon.
1. Het verloop van de procedure
1.1. Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwe¬gingen en beslis¬singen van het Ge¬recht in eerste aanleg van Aruba (GEA), wordt verwezen naar het tus¬sen partijen in de zaak met nummer AR 1331 van 2009 gewezen en op 18 november 2009 en 3 november 2010 uitgesproken tussenvonnissen en het op 22 februari 2012 uitgesproken eindvonnis. De in¬houd van die vonnissen geldt als hier inge¬voegd.
1.2. [VROUW] is door op 4 april 2012 een akte van appel in te dienen in hoger beroep geko¬men van voornoemd eindvonnis. In een op 16 mei 2012 ingekomen memorie van grieven heeft zij twee grieven voorgedragen en toegelicht en geconcludeerd dat het Hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, haar vorderingen zal toewijzen, met veroordeling van [man] in de kosten.
1.3. [man] heeft in een memorie van antwoord, met producties, het hoger beroep van [VROUW] bestreden en geconcludeerd, kort gezegd, tot bevestiging van het bestreden vonnis.
1.4. Op 15 januari 2013, de voor schriftelijk pleidooi bepaalde dag, hebben [man] en de gemachtigde van [VROUW] pleitaantekeningen overgelegd. Daarbij heeft de gemachtigde van [VROUW] gevraagd om (ook) mondeling te mogen pleiten.
1.5. Bij brief van 26 maart 2013 aan het Hof heeft de gemachtigde van [VROUW] zijn verzoek ingetrokken.
1.6. Vonnis is bepaald op heden.
2. De ontvankelijkheid
[VROUW] is tijdig en op de juiste wijze in hoger beroep gekomen en kan daarin worden ontvangen.
3. De grieven
Voor de grieven wordt verwezen naar de memorie van grie¬ven.
4. Waarvan in hoger beroep moet worden uitgegaan
Het GEA heeft onder 2 van het tussenvonnis van 3 november 2010 feiten vastgesteld. Deze vaststelling is niet in geschil en ook het Hof zal ervan uitgaan.
5. Beoordeling
5.1. In de notariële akte van scheiding en deling van 31 juli 1998 (productie II bij inleidend verzoekschrift) is een kwijtingsbeding opgenomen, luidende (p. 3):
‘Tenslotte verklaarden de comparanten:
- dat zij hiermee alle bestanddelen van de tussen hen bestaan hebbende gemeenschap van goederen hebben gescheiden en gedeeld;
- dat ieder van hen het aan hem of haar toekomende heeft ontvangen; dat zij derhalve met betrekking tot de scheiding en deling van voormeld onroerend goed niets meer vanelkaar te vorderen hebben en elkaar over en weer kwijting en decharge verlenen.
- dat zij bij deze afstand doen van alle rechten om – uit welke hoofde ook – ontbinding en/of vernietiging van deze scheiding en deling te vorderen.’
5.2. De vrouw vordert verdeling van de ouderdomspensioenrechten van de man, voor zover op datum van de echtscheiding opgebouwd. Subsidiair doet zij beroep op benadeling van meer dan een vierde. De vordering van de vrouw is door het GEA afgewezen. Hiertegen richt zich het hoger beroep van de vrouw.
5.3. Op 2 juni 2009 (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJN: BI7030) heeft het Hof in een andere zaak ten aanzien van een kwijtingsbeding in het kader van de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap het volgende geoordeeld:
‘4. De beoordeling
4.1 Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd betwist staan tussen partijen de volgende feiten vast:
a. Op 19 april 1970 zijn partijen met elkaar gehuwd in algemene gemeenschap van goederen.
b. Bij vonnis van 15 oktober 1984, ingeschreven op 8 november 1984, is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken.
c. Bij notariële akte van 27 februari 1987 hebben partijen verklaard te willen overgaan tot de algehele scheiding en deling van de huwelijksgoederengemeenschap. De akte vermeldt onder meer (hierna: de kwijtingsverklaring):
"De comparanten verklaarden dat partijen hiermede de voormelde ontbonden huwelijksgoederengemeenschap naar ieders volkomen genoegen hebben gescheiden en verdeeld, dat het door de comparant sub 1 aan de lastgeefster van de comparant sub 2 wegens overbedeling verschuldigde bedrag als voormeld geheel is voldaan en dat zij, partijen, thans niets meer van elkander te vorderen hebben terzake deze scheiding en deling, weshalve zij, elkander bij deze over en weer volledig kwiteren en dechargeren."
d. [ex-man] heeft tijdens het huwelijk pensioenrechten opgebouwd. De akte van 27 februari 1987 vermeldt daar niets over.
e. Sinds augustus 1990 geniet [ex-man] ouderdomspensioen. Een brief van het Algemeen Pensioenfonds van de Nederlandse Antillen (verder: APNA) van 8 februari 2007 vermeldt dat als pensioenverrekening plaatsvindt in de vorm van betaling uit de pensioentermijnen, de berekening van het aan [ex-vrouw] uit te keren bedrag uitkomt op NAF. 12.571,50 per jaar of NAF. 1.047,62 per maand.
4.2 Het GEA heeft [ex-vrouw] terecht toestemming verleend om kosteloos te procederen.
In zoverre zal het bestreden vonnis worden bevestigd.
4.3 Op vordering van [ex-vrouw] heeft het GEA [ex-man] bevolen om APNA te machtigen het aan [ex-vrouw] toekomend deel van het ouderdomspensioen conform de brief van 8 februari 2007 aan haar af te dragen, waarbij het vonnis zo nodig in de plaats treedt van de bevolen machtiging. Hiertegen is het hoger beroep gericht.
4.4 Bij HR 27 november 1981, NJ 1982, 503 (Boon/van Loon), op welk arrest [ex-vrouw] een beroep heeft gedaan, heeft de Hoge Raad overwogen dat in het algemeen bij de verdeling van de gemeenschap opgebouwde pensioenrechten in aanmerking moeten worden genomen door middel van verrekening; dat de verknochtheid van de pensioenrechten aan de persoon van de rechthebbende (in dit geval: [ex-man]) zich daartegen niet verzet; en dat de pensioenrechten ook een band hebben met de persoon van de andere echtgenoot (in dit geval: [ex-vrouw]).
Uit dit een en ander kan niet worden afgeleid dat van het recht om verrekening van pensioenrechten te vorderen geen afstand kan worden gedaan, of dat afstand daarvan alleen kan worden gedaan door middel van een verklaring waarin de pensioenrechten uitdrukkelijk worden genoemd. Dat kan ook overigens niet worden afgeleid uit voornoemd arrest of uit andere rechtspraak van de Hoge Raad.
4.5 De bewoordingen van de kwijtingsverklaring houden voldoende duidelijk in dat [ex-vrouw] afstand heeft gedaan van het recht nog enige vordering te doen ter zake van de huwelijksgoederengemeenschap. Een vordering tot verrekening van pensioenrechten is een vordering ter zake van de huwelijksgoederengemeenschap. De kwijtingsverklaring moet dus zo worden uitgelegd dat [ex-vrouw] daarmee afstand gedaan heeft van het recht die verrekening te vorderen. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken op grond waarvan partijen de kwijtingsverklaring redelijkerwijs anders mogen/moeten opvatten.
4.6 [ex-man] heeft gesteld dat ook [ex-vrouw] pensioenrechten heeft opgebouwd en dat ook die pensioenrechten niet zijn betrokken in de verdeling ten overstaan van de notaris. [ex-vrouw] heeft dat niet betwist, zodat het Hof dat als vaststaand aanneemt. Onder die omstandigheden verzetten de eisen van de redelijkheid en billijkheid zich er niet tegen dat [ex-man] een beroep doet op de kwijtingsverklaring. Feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel kunnen leiden, zijn gesteld noch gebleken.
4.7 De vordering van [ex-vrouw] moet dus alsnog worden afgewezen, met gedeeltelijke vernietiging van het bestreden vonnis. De grieven behoeven verder geen bespreking. Voorzover het petitum van [ex-man] bij memorie van grieven meer of anders inhoudt, dient dat te worden afgewezen, omdat het in zoverre het karakter heeft van een reconventionele vordering en die niet voor het eerst in hoger beroep kan worden ingesteld. Gelet op de aard van de procedure zullen de proceskosten in beide instanties worden gecompenseerd.’
5.4. Het Hof blijft bij het in deze uitspraak gegeven oordeel. Uitleg van het kwijtingsbeding aan de hand van het Haviltex-criterium – naar de zin die partijen (in dit geval met name de man) in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan het kwijtingsbeding mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten leidt ertoe dat partijen afstand hebben gedaan van het recht een nadere verdeling te vorderen. De man heeft erop mogen vertrouwen dat de vrouw mede afstand had van alle haar onbekende aanspraken.
5.5. In voormeld vonnis van het Hof van 2 juni 2009 heeft het Hof de mogelijkheid open gelaten dat het onaanvaardbaar is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid dat de man beroep doet op het kwijtingsbeding (r.o. 4.6). In het onderhavige geval is van onaanvaardbaarheid geen sprake. Ten tijde van de echtscheiding (7 april 1998) bedroeg volgens opgave van de stichting Algemeen Pensioenfonds Aruba de waarde van het ouderdomspensioen Afl. 32.649,= en die van het bijzonder weduwenpensioen – dat geheel aan de vrouw toekomt – Afl. 20.406,= (productie III bij inleidend verzoekschrift). De man betaalt sedert 1997 de vrouw een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud van Afl. 250,= per maand (vonnis van 26 juni 1997; productie A bij conclusie van antwoord). Kennelijk bestaat deze alimentatieverplichting nog steeds; de in artikel 1:157 leden 4-6 van het Burgerlijk Wetboek van Aruba (BW) neergelegde limiteringsregeling is niet van toepassing (artikel 25 Landsverordening overgangsbepalingen nieuw Burgerlijk Wetboek). Bij overlijden van de man heeft de vrouw aanspraak op haar bijzonder weduwenpensioen. Feiten en omstandigheden die tot een ander oordeel kunnen leiden, zijn niet gesteld of gebleken.
5.6. Het beroep van de vrouw op artikel 3:196 BW (benadeling voor meer dan een vierde gedeelte) faalt doordat een rechtsvordering tot vernietiging van een verdeling vervalt door verloop van drie jaren na de verdeling (artikel 3:200 BW).
5.7. Uit het voorgaande volgt dat de bestreden beschikking moet worden bevestigd.
5.8. De vrouw heeft een bewijs van onvermogen overgelegd en kan worden toegelaten kosteloos te procederen.
5.9. Gelet op de aard van de procedure en de hoedanigheid van partijen, worden de proceskosten gecompenseerd.
6. Beslissing
Het Hof bevestigt de bestreden beschikking, laat de vrouw toe in hoger beroep kosteloos te procederen en compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Aldus gewezen door mrs. J. de Boer, F.J. Lourens en M.C.B. Hubben, leden van het Hof, en ter openbare terechtzitting van 23 april 2013 in Aruba uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.