ECLI:NL:OGHACMB:2013:CA0514

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
8 januari 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
E 51380 – H 175/12
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake scheiding van tafel en bed met betrekking tot alimentatie en echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, waarbij de vrouw, appellante, hoger beroep heeft ingesteld tegen de eindbeschikking van 6 maart 2012. De vrouw verzocht om echtscheiding en alimentatie, maar het Hof oordeelt dat zij niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep. Dit is gebaseerd op het feit dat de vrouw niet tijdig in hoger beroep is gegaan tegen de afwijzing van haar verzoek tot echtscheiding, zoals bepaald in de deelbeschikking van 10 januari 2012. De termijn voor het instellen van hoger beroep was zes weken na de uitspraak, maar de vrouw heeft pas op 7 juni 2012 hoger beroep ingesteld, wat te laat was.

Daarnaast wordt opgemerkt dat de scheiding van tafel en bed pas tot stand komt door inschrijving van de eindbeschikking in het huwelijksgoederenregister. Indien deze inschrijving niet binnen zes maanden na de uitspraak plaatsvindt, verliest de beschikking haar kracht. Het Hof wijst de vrouw erop dat de termijn van drie jaren voor echtscheiding pas begint te lopen na de scheiding van tafel en bed, en dat gedurende een scheiding van tafel en bed echtscheiding is uitgesloten.

Het Hof concludeert dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep en compenseert de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan op 8 januari 2013 in Curaçao, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Registratienrs. E 51380 – H 175/12
Uitspraak: 8 januari 2013
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN
ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN EN VAN
BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Beschikking in de zaak van:
[vrouw],
wonende in Curaçao,
hierna te noemen: de vrouw,
oorspronkelijk verzoekster, thans appellante,
procederend in persoon,
tegen
[man],
wonende in Curaçao,
hierna te noemen: de man,
oorspronkelijk verweerder, thans geïntimeerde,
procederend in persoon.
1. Het verloop van de procedure
1.1. Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en verzocht, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (GEA) wordt verwezen naar de tussen partijen in de zaak met E nummer 51380 gegeven en op 10 januari 2012 uitgesproken deelbeschikking en de op 6 maart 2012 uitgesproken eindbeschikking. De inhoud van die beschikkingen geldt als hier ingevoegd.
1.2. De vrouw heeft in een beroepschrift, met producties, ingekomen op 7 juni 2012, hoger beroep ingesteld van voornoemde eindbeschikking van 6 maart 2012. Hierin heeft zij het beroep toegelicht en geconcludeerd dat het Hof de bestreden beschikking zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van de vrouw tot echtscheiding en alimentatie zal toewijzen.
1.3. De man heeft geen verweerschrift ingediend.
1.4. Op 6 november 2012 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Beide partijen zijn verschenen.
1.5. Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de voorzitter van het Hof medegedeeld dat heden een beschikking wordt uitgesproken.
2. De gronden van het hoger beroep
Voor de gronden van het hoger beroep wordt verwezen naar het beroepschrift.
3. Ontvankelijkheid
3.1. Voor zover het hoger beroep van de vrouw zich richt tegen de afwijzing van haar verzoek tot echtscheiding, is zij niet-ontvankelijk omdat het GEA in het dictum van de deelbeschikking van 10 januari 2012 het verzoek tot echtscheiding heeft afgewezen. Daarmee werd ten aanzien van dat deel van het verzochte een einde gemaakt aan de instantie. De vrouw moest van deze deelbeschikking binnen zes weken na de dag van de uitspraak (10 januari 2012) in hoger beroep gaan op straffe van niet-ontvankelijkheid. Dit heeft zij nagelaten.
3.2. Voor zover het hoger beroep zich richt op het uitspreken op 6 maart 2012 van de scheiding van tafel en het bepalen van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de twee kinderen van partijen is de vrouw ook niet-ontvankelijk. Ingevolge artikel 429n lid 2 Rv moet het hoger beroep worden ingesteld binnen zes weken na de dag van de uitspraak. Artikel 820 lid 1 Rv is hier niet van toepassing aangezien de vrouw is verschenen in eerste aanleg. De beroepstermijn liep af op 17 april 2012, terwijl de vrouw pas op 7 juni 2012 hoger beroep instelde. Dat de vrouw naar eigen zeggen pas op 4 mei van de beschikking heeft kennis kunnen nemen, doet aan het voorgaande niet af, gelet op artikel 429k lid 1 Rv.
3.3. Voor de goede orde wijst het Hof partijen erop dat de scheiding van tafel en bed pas tot stand komt door inschrijving van de eindbeschikking van 7 maart 2012 in het huwelijksgoederenregister (artikel 1:173 lid 1 BW). Indien het verzoek tot inschrijving niet is gedaan uiterlijk zes maanden na de dag waarop de beschikking in kracht van gewijsde is gegaan, verliest de beschikking haar kracht (artikel 1:173 lid 3 BW). Een beschikking houdende scheiding van tafel en bed waartegen hoger beroep is ingesteld gaat eerst ‘in kracht van gewijsde’ in de zin van artikel 1:173 lid 3 BW nadat de appelbeschikking in kracht van gewijsde is gegaan, ook in gevallen dat het hoger beroep wellicht te laat is ingesteld (HR 22 oktober 2010, LJN: BN1258, NJ 2010, 667 mutatis mutandis). Partijen hebben het dus in hun macht om de beschikking tot scheiding van tafel en bed te doen vervallen door dit niet in te schrijven binnen zes maanden nadat de onderhavige beschikking van het Hof in kracht van gewijsde is gegaan. De termijn van een beroep in cassatie van de onderhavige beschikking van het Hof is drie manden (artikel 4 Rijkswet cassatierechtspraak voor Aruba, Curaçao, Sint Maarten en voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba).
3.4. Voor de goede orde wijst het Hof de vrouw er bovendien op dat de drie jaren, bedoeld in artikel 152 lid 2 BW, zijn begonnen te lopen nadat de echtgenoten duurzaam gescheiden zijn gaan leven, terwijl de drie jaren, bedoeld in artikel 1:179 lid 1 BW pas gaan lopen na de scheiding van tafel en bed. In dit verband is tevens van belang dat gedurende een scheiding van tafel en bed echtscheiding is uitgesloten (artikel 1:150 lid 1 BW).
3.5. Uit het voorgaande volgt dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep.
3.6. Gelet op de aard van deze procedure worden de kosten gecompenseerd.
Beslissing
Het Hof verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar hoger beroep en compenseert de kosten van deze procedure aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J. de Boer, S. Verheijen en F.J. Lourens, leden van h
et Hof, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 januari 2013 in Curaçao, in tegenwoordigheid van de griffier.