ECLI:NL:OGHACMB:2013:CA0496

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
8 januari 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
42706 – E 241/10 – H 216/11 en HAR 50/11
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Alimentatieverplichting en limitering van alimentatieplicht in hoger beroep

In deze zaak, die voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba werd behandeld, stond de alimentatieverplichting van de man centraal. De man, oorspronkelijk verzoeker en thans appellant, verzocht om een limitering van zijn alimentatieplicht. Het Hof heeft in zijn uitspraak van 8 januari 2013 geoordeeld dat de verzoeken van de man om de alimentatieplicht te limiteren, worden afgewezen. De rechterlijke limitering heeft in beginsel een definitief karakter, wat betekent dat aan de motivering van een dergelijke beslissing hoge eisen worden gesteld. Het Hof heeft vastgesteld dat de man gedurende een bepaalde periode werkloos was en dat zijn vermogen daardoor is geslonken. De man heeft een netto-inkomen van NAF 12.000 per maand, terwijl de vrouw een netto-inkomen van NAF 2.500 per maand heeft. Het Hof heeft de alimentatieplicht van de man vastgesteld op NAF 1.250 per maand, met de mogelijkheid om achterstanden in te lopen in maandelijkse termijnen van NAF 250. De beslissing van het Hof houdt rekening met de wettelijke bepalingen omtrent alimentatie en de omstandigheden van beide partijen. Het Hof heeft de bestreden beschikking vernietigd en opnieuw beslist, waarbij de kosten van de procedure worden gecompenseerd.

Uitspraak

Registratienrs. 42706 – E 241/10 – H 216/11 en HAR 50/11
Uitspraak: 8 januari 2013
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN
ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN EN VAN
BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Beschikking in de zaak van:
[man],
wonende in Sint Maarten,
hierna te noemen: de man,
oorspronkelijk verzoeker, tevens verweerder in het zelfstandig verzoek, thans appellant en verzoeker in het incident,
gemachtigde: mr. J.P. Jackson,
tegen
[vrouw],
wonende in Curaçao,
hierna te noemen: de vrouw,
oorspronkelijk verweerster, tevens verzoekster in het zelfstandig verzoek, thans geïntimeerde en verweerster in het incident,
gemachtigde: mr. M.N. Meyer.
1. Verder verloop van de procedure
1.1. Het Hof verwijst voor het verloop tot dan toe naar zijn tussenbeschikking van 8 mei 2012.
1.2. De man heeft op 25 mei 2012 een akte tot overlegging van stukken, met producties, genomen.
1.3. Op 28 augustus 2012 is de mondelinge behandeling voortgezet. Tevoren hebben beide partijen producties ingezonden. Beide partijen zijn verschenen, vergezeld van hun gemachtigden. De gemachtigden hebben gepleit aan de hand van overgelegde pleitaantekeningen, met producties. Van het verhandelde is een proces-verbaal gemaakt.
1.4. Op 11 september 2012 heeft de man een akte tot overlegging van stukken, met producties, genomen.
1.5. Op 23 oktober 2012 heeft de vrouw een antwoordakte genomen.
1.6. Op 13 november 2012 heeft de man een nadere akte genomen.
1.7. Beschikking is bepaald op heden.
2. Beoordeling
2.1. Uit de door de man overgelegde stukken blijkt niet dat hij of zijn vennootschap over een groot verborgen vermogen beschikt. De vrouw heeft zulks niet anderszins aannemelijk weten te maken. Vanaf april 2011 (nadere akte van 13 november 2012, p. 2) tot medio januari 2012 was de man werkloos en beschikte hij niet over inkomen. Wat hij aan vermogen had, is daardoor grotendeels geslonken. Het Hof acht het niet redelijk dat hij in die periode van werkloosheid meer inteerde op zijn vermogen dan hij heeft gedaan en zal daarom de verschuldigde alimentatie over de periode 1 juli 2011 (begindatum van door het GEA toegewezen alimentatie) tot 1 februari 2012 (einde werkloosheid) stellen op hetgeen door de man aan de vrouw is betaald of op hem is verhaald.
2.2. In zijn huidige betrekking heeft de man een netto-inkomen van NAF. 12.000,= per maand. Zijn maandelijkse huur is NAF. 3.500,= en de bijdrage aan het pensioenfonds ca. NAF. 1.200,=; zie bijlage bij ‘akte tot uitlating’ van 28 augustus 2012, met opgave van zijn andere lasten.
2.3. De vrouw heeft een maandelijkse netto-inkomen van NAF. 2.500,=. Zij is eigenaar van de voormalige echtelijke woning en zou deze, in verband met haar hypothecaire lasten, kunnen verkopen of verhuren.
2.4. Ingevolge een afspraak door partijen ter zitting van 28 augustus 2012 gemaakt, betaalt de man, gerekend vanaf 1 augustus 2012 tot heden NAF. 1.000,= per maand (zie proces-verbaal, p. 3).
2.5. Het Hof acht een maandelijkse bijdrage van de man van NAF. 1.250,= per maand vanaf 1 februari 2012 in overeenstemming met de wettelijke maatstaven, met dien verstande dat de man de opgelopen achterstand mag inhalen in maandelijkse termijnen van NAF. 250,= (artikel 1:402 lid 3 BW).
2.6. Voor zover de man aan het slot van de nadere akte van 13 november 2012 verzoekt om limitering van zijn alimentatieplicht (artikel 1:157 lid 3 BW), wordt dit afgewezen. Bij een rechterlijke limitering is er in beginsel geen ruimte voor wijziging of intrekking op grond van gewijzigde omstandigheden (artikel 1:401 lid 1, tweede zin, en lid 2 BW). De rechterlijke limitering heeft dus in beginsel een definitief karakter. Het ingrijpende karakter van een dergelijke uitspraak brengt mee dat aan de motivering ervan hoge eisen moeten worden gesteld (o.a. HR 25 november 1994, NJ 1995, 300). Degene die binnen korte tijd beëindiging van zijn alimentatieplicht wenst dient nauwkeurige gegevens te stellen, waaruit volgt dat die beëindiging gerechtvaardigd is, en de juistheid van deze gegevens bij gemotiveerde betwisting te bewijzen (HR 3 oktober 1997, NJ 1998, 32). Hieraan is in casu niet voldaan.
2.7. Indien de rechter enkel de uitkering op termijn op nihil stelt, blijft er wel ruimte voor wijziging wegens wijziging van omstandigheden, maar nodig is dan een redelijke mate van zekerheid dat zich in de toekomst een omstandigheid zal voordoen en reeds op voorhand daarmee aldus rekening kan worden gehouden dat de uitkering op een toekomstig tijdstip op nihil wordt vastgesteld (HR 30 januari 2004, NJ 2004, 294). Deze zekerheid bestaat in casu niet.
2.8. Aangezien het huwelijk van partijen is gesloten na de inwerkingtreding van Boek 1 nieuw BW op 1 januari 2001, geldt in casu wel de wettelijke limitering van rechtswege (artikel 1:157 lid 4 BW, in verbinding met artikel 25 Landsverordening overgangsrecht nieuw Burgerlijk Wetboek). Binnen de in artikel 1:157 lid 4 BW bedoelde twaalf jaren kunnen beide partijen op de gronden genoemd in artikel 1:401 BW zich te allen tijde tot de rechter wenden teneinde wijziging van de onderhoudsbijdrage te krijgen.
2.9. Uit het voorgaande volgt dat de bestreden beschikking moet worden vernietigd. Het Hof zal beslissen overeenkomstig het hiervoor overwogene.
2.10. Gelet op de aard van deze procedure worden de kosten gecompenseerd.
3. Beslissing
Het Hof:
- vernietigt de bestreden beschikking, en opnieuw rechtdoende:
- bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in haar levensonderhoud over de periode van 1 juli 2011 tot 1 februari 2012 op hetgeen door de man is betaald of op hem is verhaald;
- bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in haar levensonderhoud vanaf 1 februari 2012 op NAF. 1.250,= per maand;
- bepaalt dat de man de opgelopen achterstand mag inlopen in maandelijkse termijnen van NAF. 250,=, met ingang van 1 februari 2013;
- verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders verzochte;
- compenseert de kosten van deze procedure aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J. de Boer, S. Verheijen en F.J. Lourens, leden van het Hof, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 januari 2013 in Curaçao, in tegenwoordigheid van de griffier.