En in de Nota naar aanleiding van het Verslag (nr. 5):
‘Dit nieuwe criterium staat naast het algemene criterium dat de adoptie in het kennelijke belang van het kind behoort te zijn. In de verhouding tot dit, zoals iedereen bekend is, zeer algemene criterium, beoogt het nieuwe criterium een aanscherping te zijn. Ik meen ook dat het als zodanig kan functioneren en kan voorkomen dat het al dan niet toestaan van een adoptie te zeer een afweging wordt in de zin van ‘waar is het kind nu en in de toekomst beter af?’ Bij zijn oorspronkelijke ouder(s) dan wel bij de adoptiefouder(s)? Daar gaat het naar mijn mening bij de adoptie niet om. De verbreking van alle banden met de oorspronkelijke ouder(s) is zo ingrijpend dat die alleen dient plaats te vinden als vaststaat dat het kind van zijn oorspronkelijke ouder(s) niets meer te verwachten heeft.
(…)
De leden van de PvdA-fractie gingen in op het op p. 5 van de memorie van toelichting genoemde voorbeeld van de ouder, van wie het kind als ouder niets meer te verwachten heeft, maar met wie de omgangsregeling die er al was, na de adoptie gehandhaafd blijft. Zij vroegen of dit betekent dat een kind niets te verwachten heeft van de ouder die het kind één keer per maand bezoekt. In het genoemde voorbeeld gaat het om de oorspronkelijke ouder die om allerlei redenen in de verhouding tot het kind niet (meer) de rol van ouder vervult en kan vervullen, maar die het kind nog wel één keer per maand bezoekt. Die omgangsregeling kan ook na de adoptie in stand blijven. Los van de overige omstandigheden van het geval mag evenwel niet geconcludeerd worden dat, als een ouder slechts een beperkte omgangsregeling heeft, hij of zij dus als ouder niets meer voor het kind kan en zal kunnen betekenen.
(…)
De leden van de VVD-fractie vroegen ook hoe ik sta tegenover het geval dat een niet-verzorgende ouder met moeite een omgangsregeling heeft verworven die, als hij de kans zou krijgen, meer invulling aan het ouderschap zou kunnen geven. Hem is vaak de mogelijkheid ontnomen aan het ouderschap invulling te geven. In het op blz. 5 van de memorie van toelichting besproken voorbeeld gaat het om een geval waarin een ouder als ouder ten opzichte van het kind niets te betekenen heeft. Gedacht zou kunnen worden aan een drugverslaafde moeder die het niet gelukt is om voor of na de geboorte van haar kind af te kicken en die veel moeite heeft om zichzelf staande te houden. Zij is wel in staat zo af en toe haar kind in het gezin waar het verblijft te bezoeken. Deze persoon vervult in de verhouding tot het kind niet de rol van ouder. Aan haar verantwoordelijkheden als ouder kan zij geen invulling geven. Het kind zal haar waarschijnlijk ook niet zien als degene die de functies verbonden aan het ouderschap vervult. In een dergelijk geval kan heel goed aan het nieuwe criterium voldaan zijn, maar kan ook de summiere omgangsregeling die er is, in stand blijven. Dat ligt anders in de situatie dat er een duidelijke ouder is, die evenwel, zoals de leden van de VVD-fractie opmerkten, geldt als de nietverzorgende ouder, bij voorbeeld in een situatie na scheiding. Ook als deze ouder geen of slechts een beperkte omgangsregeling met het kind heeft, zal het de vraag kunnen zijn of aan het nieuwe criterium wel voldaan wordt. Zeker als deze ouder geruime tijd wel als ouder het kind mede heeft verzorgd en opgevoed ( bij voorbeeld voorafgaande aan een scheiding), zal de beoordeling of aan het criterium is voldaan, bepaald anders kunnen liggen.
(…)
Ook als het kind wel een aanwijsbare ouder heeft, kan aan het criterium voldaan zijn. Niet alleen in het geval dat deze ouder weliswaar bestaat, maar onvindbaar is, maar ook als bij voorbeeld een afstandsmoeder uitdrukkelijk heeft verklaard nu en in de toekomst ten aanzien van het kind niet als moeder te kunnen functioneren om wat voor reden ook of als een ouder zich door een verslaving geheel onverschillig toont ten aanzien van zijn of haar kind.
(…)
Als er twijfel is over de vraag of aan de gestelde voorwaarde dat het kind van zijn ouder(s) niets meer te verwachten heeft, is voldaan, dient het verzoek tot adoptie te worden afgewezen. Een en ander vloeit voort uit de tekst van de voorwaarde. Er wordt immers gesproken over ‘vaststaan’. Bij twijfel staat niet vast dat aan de bedoelde voorwaarde is voldaan.
(…)
Met de nieuwe voorwaarde wordt beoogd het wel zeer algemene criterium dat adoptie het kennelijke belang van het kind behoort te dienen aan te scherpen. Door toevoeging van dit nieuwe criterium wordt in feite teruggekeerd naar de oorspronkelijke bedoelingen van de adoptie. In het bijzonder vanaf de jaren zeventig is in de rechtspraktijk de algemene voorwaarde voor adoptie dat deze in het kennelijk belang van het kind dient te zijn, meer en meer ingevuld als een afweging tussen het oorspronkelijke gezin en het adoptiefgezin. Heel ruw gezegd: waar is het kind beter af. Gelet op de verstrekkende consequenties van de adoptie – de banden met de oorspronkelijke ouders en hun familie worden immers geheel verbroken – is het maar de vraag of de weg die was ingeslagen de juiste was.’