ECLI:NL:OGHACMB:2013:BZ7934

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
16 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
500.00413/11
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor doodslag en openlijk geweld in Curaçao

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een veroordeling voor doodslag en openlijk geweld. De verdachte, geboren in 1983 in Curaçao, is beschuldigd van het samen met anderen opzettelijk van het leven beroven van een 21-jarige man op 31 oktober 2010. Tijdens een woordenwisseling en daaropvolgende vechtpartij heeft de verdachte, samen met medeverdachten, de schutter aangespoord om het slachtoffer te schieten. Het slachtoffer is uiteindelijk overleden aan een schotwond. In eerste aanleg is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaar, maar het Hof heeft in hoger beroep de straf verminderd tot zes jaar, rekening houdend met de tijd die de verdachte al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Het Hof heeft ook de vordering van de benadeelde partij, de vader van het slachtoffer, toegewezen tot een bedrag van NAF 6.642,70. De uitspraak is gedaan op 16 april 2013, na een procesgang die begon met een terechtzitting in eerste aanleg op 7 december 2012 en een terechtzitting in hoger beroep op 28 maart 2013. Het Hof heeft de ernst van de feiten en de impact op de samenleving in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Datum uitspraak: 16 april 2013
Zaaknummer: H 56/13
Parketnummer: 500.00413/11
Tegenspraak
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
VONNIS
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van 21 december 2012 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [datum] 1983 in Curaçao,
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring in Curaçao.
Procesgang en onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 7 december 2012, zoals daarvan blijkt uit het proces-verbaal van die terechtzitting, alsmede van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 28 maart 2013 in Curaçao.
Het Hof heeft kennis genomen van de vordering van de (waarnemend) procureur-generaal, mr. A.C. van der Schans, en van hetgeen door de verdachte en diens raadsvrouw, mr. X.C.G. Bakhuis, naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 primair tenlastegelegde feit vrijgesproken en ter zake van de onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaar, met aftrek van voorarrest. De vordering van de benadeelde partij is toegewezen tot een bedrag van NAF. 6.642,70 en als schadevergoedingsmaatregel is aan de verdachte de verplichting opgelegd ten behoeve van de benadeelde partij tot betaling aan het Land van NAF. 6.642,70.
Zowel de verdachte als de officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld.
Omvang hoger beroep
Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is het hoger beroep van de officier van justitie niet gericht tegen de vrijspraak van feit 1 primair. In zoverre is derhalve het vonnis waarvan beroep niet aan beoordeling in hoger beroep onderworpen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is, voor zover in hoger beroep aan de orde, ten laste gelegd:…
Vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis, voor zover in hoger beroep aan de orde, kan niet in stand blijven, omdat het Hof deels tot andere beslissingen komt.
Bewezenverklaring
Het Hof acht bewezen hetgeen aan de verdachte, voor zover in hoger beroep aan de orde is ten laste gelegd, met dien verstande:
1.
subsidiair:
dat hij op 31 oktober 2010, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd,
hebbende hij, verdachte, en zijn mededaders, toen aldaar met een vuurwapen gericht geschoten in de richting van die [slachtoffer] tengevolge waarvan die [slachtoffer] een verwonding heeft opgelopen en die [slachtoffer] aan die verwonding is overleden;
2.
dat hij op 31 oktober 2010, in Curacao, op de openbare weg, te weten de [adres] ter hoogte van Studio [x] openlijk met verenigde krachten geweld heeft gepleegd tegen, [slachtoffer], welk geweld bestond uit het
• slaan tegen het lichaam van die [slachtoffer] en
• met een vuurwapen schieten in de richting van die [slachtoffer] en
• schoppen tegen het lichaam van die [slachtoffer]
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen, zodat de verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
In de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd (cursief). De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsmiddelen
Het Hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zijn op grond van artikel 402 lid 7 (nieuw) van het Wetboek van Strafvordering niet in dit vonnis opgenomen. De bewijsmiddelen zullen in geval van beroep in cassatie in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.
Bewijsoverwegingen
Uit de bewijsmiddelen blijkt het volgende.
Op 31 oktober 2010 rond 4.00 uur ’s nachts, na een feest in [x], ontstaat op de [adres] een woordenwisseling tussen de verdachte en een jongen, omdat deze een cup whisky van de verdachte heeft omgestoten. Het latere slachtoffer, [slachtoffer], mengt zich in de discussie, waarna een handgemeen tussen [slachtoffer] en de verdachte ontstaat. Dit handgemeen mondt uit in een vechtpartij tussen enerzijds [slachtoffer] en anderzijds drie mannen, waaronder de verdachte, behorend tot een groep van vier a vijf mannen met wie de verdachte uit was. [schutter], die ook tot die groep behoort, loopt naar zijn auto, haalt er iets uit, loopt naar de vechtende mannen met een vuurwapen in zijn hand en schiet daarmee in de lucht. De vechtpartij is op dat moment nog gaande. Meerdere van de mannen die met [slachtoffer] hebben gevochten dan wel nog aan het vechten zijn, roepen “tiré tiré” of “tire’le” (schiet hem), althans woorden in die trant. Ook de verdachte roept die woorden. [schutter] schiet vervolgens met het wapen gericht op [slachtoffer]. [slachtoffer] valt. Als [slachtoffer] op de grond ligt, wordt hij geslagen en geschopt door de verdachte en de anderen die eerder met hem vochten. Vervolgens stapt de groep mannen, waaronder de verdachte, in de auto van [schutter] en rijdt weg. [slachtoffer] overlijdt ten gevolge van de schotverwonding in zijn borst.
Aldus blijkt dat de verdachte – terwijl er al een schot had geklonken – samen met zijn medestrijders tegen [slachtoffer] de schutter heeft opgeroepen die [slachtoffer] te schieten, waarna de verdachte en zijn medestrijders nog geweld tegen [slachtoffer] hebben aangewend, alvorens bij de schutter in de auto te stappen en weg te rijden. Daarmee heeft de verdachte zo nauw en bewust met zijn mededaders samengewerkt dat op grond daarvan kan worden aangenomen dat hij tezamen en in vereniging met zijn mededaders [slachtoffer] van het leven heeft beroofd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
1 subsidiair:
medeplegen van doodslag,
strafbaar gesteld bij artikel 300 in verbinding met artikel 49 van het Wetboek van Strafrecht (oud);
2:
openlijk met verenigde krachten geweld plegen tegen personen,
strafbaar gesteld bij artikel 147 van het Wetboek van Strafrecht (oud).
Het bewezenverklaarde is strafbaar nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid ervan opheffen of uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid opheffen of uitsluiten.
Oplegging van straf
Gelet op de bedreiging met levenslange gevangenisstraf in artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht (oud) moet artikel 2:259 van het (huidige) Wetboek van Strafrecht worden beschouwd als de voor de verdachte gunstigste bepaling, nu daarin als strafmaat is bepaald een gevangenisstraf van ten hoogste vierentwintig jaar of een geldboete van de vijfde categorie. Om die reden zal het Hof voor de bepaling van de straf artikel 2:259 van het (huidige) Wetboek van Strafrecht toepassen.
Bij de bepaling van de straf heeft het Hof rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, met de omstandigheden waaronder de verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt en met de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. Meer in het bijzonder heeft het Hof daarbij het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft, samen met anderen, een ander van het leven beroofd door te roepen om te schieten, waarna het slachtoffer door een mededader is beschoten en vervolgens is komen te overlijden. Het slachtoffer was slechts 21 jaar oud en had nog een heel leven voor zich. De verdachte heeft hem het recht ontzegd dit leven voort te zetten op de wijze zoals hij dat wilde. Daarmee heeft hij niet alleen het slachtoffer maar ook diens familie en vrienden onherstelbaar leed aangedaan. Zij zullen hun leven zonder hem moeten voortzetten en hem dagelijks missen. Daarnaast heeft de verdachte samen met anderen openlijk geweld tegen het slachtoffer gepleegd door hem te slaan en tegen het hoofd te schoppen, nadat hij was beschoten en - stervende - op de grond lag. Het Hof acht ook dit handelen zeer verwerpelijk en zinloos. Voorts hebben de feiten, die ’s nachts op de openbare weg ter hoogte van de uitgaansgelegenheid Studio 99 hebben plaatsgevonden, gevoelens van angst, onveiligheid en afschuw in de samenleving teweeggebracht. Daarbij speelt de schijnbaar lichtvaardige wijze waarop de verdachten hebben gehandeld mede een rol. Het is juist dit soort geweld na een gezellig avondje stappen dat zorgt voor onrust en overlast in de maatschappij, in het bijzonder in het uitgaansleven.
Het Hof rekent de verdachte zijn handelen zwaar aan en is op grond van de aard en de ernst daarvan van oordeel dat slechts een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van substantiële duur met zich brengt, als passende straf in aanmerking komt.
In het voordeel van de verdachte houdt het Hof rekening met het feit dat hij niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld.
Op grond van het voorgaande acht het Hof een gevangenis straf voor de duur van zeven jaren passend en geboden.
Omdat de verdachte geruime tijd van zijn voorlopige hechtenis heeft doorgebracht in de politiecellen te Barber, zal het Hof op de overwogen gevangenisstraf van zeven jaren een korting van één jaar toepassen. Aldus zal een straf van zes jaren worden opgelegd.
Vordering benadeelde partij
De benadeelde partij, de heer [….], de vader van het slachtoffer, heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van totaal NAF. 9.333,70 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die hij ten gevolge van het tenlastegelegde feit zou hebben geleden. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van NAF. 6.642,70.
De benadeelde partij heeft zich in het geding in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Dit brengt ingevolge artikel 374 lid 5 van het Wetboek van Strafvordering mee dat de voeging in hoger beroep voortduurt voor zover de vordering is toegewezen, dus ter hoogte van een bedrag van NAF 6.642,70.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het Hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezen verklaarde handelen door de verdachte. Het Hof acht de vordering toewijsbaar tot het bedrag van NAF. 6.642,70, ter vergoeding van begrafeniskosten en telefoonkosten. Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de uitvoerlegging nog moet maken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 31 en 59 van het Wetboek van Strafrecht (oud).
BESLISSING
Het Hof:
vernietigt het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van 21 december 2012 voor zover aan hoger beroep onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht;
verklaart bewezen dat verdachte de bij dagvaarding onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor bewezen geacht, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezenverklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van zes (6) jaren;
bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht
veroordeelt de verdachte op de eis van de benadeelde partij E.B. [slachtoffer] om aan deze te betalen een bedrag van NAF. 6.642,70;
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.M. van der Bunt, J. de Boer en J.P.C. van Dam, van Isselt, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 16 april 2013.