Uitspraak
1.Het verloop van het geding
2.De ontvankelijkheid
3.De feiten
4.Beoordeling van het hoger beroep
vergaand te matigen” aangezien zij “
een non-profit organisatie is en zich thans in minder bloeiende (financiële) tijden bevindt”. Dat laatste is door [Werkneemster] in hoger beroep niet gemotiveerd bestreden. Het voorgaande in aanmerking genomen, gevoegd bij de door het GEA overwogen omstandigheden (“
korte duur van het dienstverband” en “
kansen op de arbeidsmarkt”), sluit het Hof zich aan bij het oordeel van het GEA dat matiging van de loonvordering is gerechtvaardigd. Dat klemt te meer nu [Werkneemster] zich in hoger beroep weliswaar in abstracto heeft gekeerd tegen de overweging van het GEA dat haar kansen om een nieuwe werkkring te vinden na het ontslag gunstig waren (memorie van grieven onder 6 en pleitnota onder 6), maar in concreto heeft zij – naar voor de hand zou hebben gelegen – niet aangevoerd geen nieuwe werkkring te hebben gevonden, ook niet ten tijde van het overleggen van haar pleitnota in december 2013, ruim 15 maanden na het ontslag. Alle omstandigheden in aanmerking genomen zal het Hof in afwijking van hetgeen door het GEA is beslist, de gevorderde schadeloosstelling matigen tot het bedrag aan loon over de periode van 18 mei 2012 tot 18 oktober 2012, derhalve 5 x Afl. 1.656,62 is Afl. 8.283,10.