ECLI:NL:OGHACMB:2013:47

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
28 juni 2013
Publicatiedatum
22 januari 2014
Zaaknummer
HLAR 52023/12
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.Th. Drop
  • R.W.L. Loeb
  • P. van Dijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van verzoek om vergunning tot tijdelijk verblijf en de vereisten voor voldoende middelen van bestaan

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de minister van Justitie tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, die op 9 november 2012 een verzoek om een vergunning tot tijdelijk verblijf van een vreemdeling gegrond verklaarde. De minister had op 28 september 2011 het verzoek van de vreemdeling afgewezen, omdat deze niet had aangetoond over voldoende middelen van bestaan te beschikken. Het Gerecht vernietigde deze afwijzing en droeg de minister op om uiterlijk 9 december 2012 een nieuwe beschikking te geven.

De minister heeft hoger beroep ingesteld, waarbij de vreemdeling een verweerschrift indiende. Tijdens de zitting op 24 april 2013 waren zowel de minister, vertegenwoordigd door mr. D.J. Victorina, als de vreemdeling aanwezig. De minister betoogde dat het Gerecht had miskend dat de vreemdeling ten tijde van de afwijzing niet had aangetoond dat er een tewerkstellingsvergunning was verleend. Het Hof oordeelde dat de minister ten onrechte aanvoerde dat de vreemdeling niet over voldoende middelen van bestaan beschikte, omdat de werkgeefster op 12 mei 2011 geen vergunning had gekregen.

Het Hof stelde vast dat de werkgeefster op 27 december 2011 alsnog een vergunning had gekregen, waardoor de grondslag voor de afwijzing van de minister was komen te vervallen. Het Gerecht had de afwijzing terecht vernietigd, zij het niet op de juiste gronden. Het hoger beroep van de minister werd ongegrond verklaard, en de eerdere uitspraak werd bevestigd, met verbetering van de gronden. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

HLAR 52023/12
Datum uitspraak: 28 juni 2013
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
de minister van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van 9 november 2012 in zaak nr. Lar 2011/52053 in het geding tussen:
[vreemdeling]
en
de minister.

Procesverloop

Bij beschikking van 28 september 2011 heeft de minister een verzoek van [vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) om hem een vergunning tot tijdelijk verblijf te verlenen afgewezen.
Bij uitspraak van 9 november 2012 heeft het Gerecht het door de vreemdeling daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, die beschikking vernietigd en de minister opgedragen uiterlijk 9 december 2012 een nieuwe beschikking op het verzoek te geven.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 april 2013, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. D.J. Victorina, werkzaam in dienst van het land, en de vreemdeling in persoon zijn verschenen.
Overwegingen
1.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de Landsverordening Toelating en Uitzetting (hierna: de Ltu) kan de vergunning tot tijdelijk verblijf door of namens de minister worden geweigerd, indien niet kan worden aangetoond dat degene, voor wie toelating wordt verzocht, over voldoende middelen van bestaan zal beschikken.
1.1.
Volgens het bij de uitvoering van die bepaling gevoerde beleid, vermeld in hoofdstuk 3, paragraaf 3.7, van de door de minister van Justitie aan de gezaghebbers gegeven Herziene instructie inzake de toepassing van de Ltu en het Toelatingsbesluit van juni 2006 (hierna: de Instructie), voor zover thans van belang, dienen vreemdelingen, om voor toelating in aanmerking te kunnen komen, zelfstandig en duurzaam over voldoende middelen van bestaan te beschikken. De ratio van dit vereiste is dat daardoor de overheid de zekerheid heeft dat betrokkene niet ten laste zal komen van de openbare kas, aldus de Instructie.
In paragraaf 3.18 is voorts vermeld dat uitgangspunt is dat, indien betrokkene over een tewerkstellingsvergunning beschikt, hij voldoende geldelijke middelen heeft aangetoond.
2.
Aan de afwijzing heeft de minister ten grondslag gelegd dat de vreemdeling niet heeft aangetoond dat hij over voldoende middelen van bestaan zal beschikken, nu een verzoek van de besloten vennootschap Curaçao Real Estate B.V. (hierna: de werkgeefster) om haar ten behoeve van zijn tewerkstelling vergunning te verlenen bij beschikking van 30 november 2010 is afgewezen.
3.
De minister betoogt dat het Gerecht heeft miskend dat de vreemdeling ten tijde van de afwijzing niet had aangetoond dat ten behoeve van hem een tewerkstellingsvergunning was verleend. Volgens de minister is het Gerecht er ten onrechte vanuit gegaan dat op 12 mei 2011 een tewerkstellingsvergunning ten behoeve van de vreemdeling is verleend. Tevens heeft het miskend dat de vreemdeling hem niet heeft meegedeeld dat de werkgever tegen de weigering om haar vergunning te verlenen om hem te werk te stellen bezwaar heeft gemaakt, aldus de minister.
3.1.
De minister voert terecht aan dat het Gerecht ten onrechte heeft aangenomen dat aan de werkgeefster op 12 mei 2011 vergunning is verleend om de vreemdeling te werk te stellen. Dat baat hem evenwel niet. Vast staat dat de minister van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn aan de werkgeefster bij beschikking van 27 december 2011, na gegrondverklaring van het door deze tegen de weigering haar een vergunning te verlenen voor de tewerkstelling van de vreemdeling gemaakte bezwaar, alsnog zodanige vergunning heeft verleend. Nu aan de beschikking van 28 september 2011 ten grondslag is gelegd dat de vreemdeling niet heeft aangetoond dat hij over voldoende middelen van bestaan beschikt, omdat het verzoek van de werkgeefster om haar vergunning te verlenen om de vreemdeling te werk te stellen is afgewezen, is daarmede de grondslag aan die weigering komen te ontvallen. Het Gerecht heeft dat besluit daarom terecht, zij het niet op juiste gronden, vernietigd. Het betoog faalt.
4.
Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, zij het met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. P. van Dijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A. Martines, griffier.
w.g. Drop
voorzitter
w.g. Martines
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2013
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
voor deze,