In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, die op 29 november 2012 het beroep van de vreemdeling tegen de beschikking van de minister van Justitie ongegrond verklaarde. De minister had op 14 september 2011 de inbewaringstelling en verwijdering van de vreemdeling gelast en haar voor drie jaar de toegang tot het land ontzegd. De vreemdeling had eerder een vergunning tot tijdelijk verblijf gekregen, maar deze was verlopen. De vreemdeling had een aanvraag tot verlenging ingediend, maar deze was afgewezen. Het Hof heeft de zaak behandeld op 24 april 2013, waarbij de vreemdeling werd vertegenwoordigd door haar advocaat A.J. Henriquez LL.M en de minister door mrs. D.J. Victorina en J.J.J.M. Suares.
Het Hof overweegt dat de vreemdeling ten tijde van de beschikking van de minister niet over een geldige verblijfstitel beschikte. De vreemdeling betoogde dat het Gerecht had miskend dat zij ten tijde van de beschikking niet zonder geldige titel in het land verbleef, maar dit betoog faalt. De vreemdeling had geen geldige verblijfstitel en de minister was bevoegd om tot verwijdering over te gaan. Daarnaast betoogde de vreemdeling dat het Gerecht had miskend dat de minister haar ten onrechte niet toestond om de beslissing op haar beroep in Curaçao af te wachten. Het Hof oordeelt dat volgens het beleid van de minister de vreemdeling bij afwijzing van een verlenging het beroep in het buitenland moet afwachten, en dat zij niet om een voorlopige voorziening had verzocht.
Het Hof concludeert dat het hoger beroep ongegrond is en bevestigt de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 28 juni 2013.