ECLI:NL:OGHACMB:2013:45

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
28 juni 2013
Publicatiedatum
22 januari 2014
Zaaknummer
HLAR 51212/13
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.Th. Drop
  • R.W.L. Loeb
  • P. van Dijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van verlenging van verblijfsvergunning en de procedure voor voorlopige voorziening

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, die op 29 november 2012 het beroep van de vreemdeling tegen de beschikking van de minister van Justitie ongegrond verklaarde. De minister had op 14 september 2011 de inbewaringstelling en verwijdering van de vreemdeling gelast en haar voor drie jaar de toegang tot het land ontzegd. De vreemdeling had eerder een vergunning tot tijdelijk verblijf gekregen, maar deze was verlopen. De vreemdeling had een aanvraag tot verlenging ingediend, maar deze was afgewezen. Het Hof heeft de zaak behandeld op 24 april 2013, waarbij de vreemdeling werd vertegenwoordigd door haar advocaat A.J. Henriquez LL.M en de minister door mrs. D.J. Victorina en J.J.J.M. Suares.

Het Hof overweegt dat de vreemdeling ten tijde van de beschikking van de minister niet over een geldige verblijfstitel beschikte. De vreemdeling betoogde dat het Gerecht had miskend dat zij ten tijde van de beschikking niet zonder geldige titel in het land verbleef, maar dit betoog faalt. De vreemdeling had geen geldige verblijfstitel en de minister was bevoegd om tot verwijdering over te gaan. Daarnaast betoogde de vreemdeling dat het Gerecht had miskend dat de minister haar ten onrechte niet toestond om de beslissing op haar beroep in Curaçao af te wachten. Het Hof oordeelt dat volgens het beleid van de minister de vreemdeling bij afwijzing van een verlenging het beroep in het buitenland moet afwachten, en dat zij niet om een voorlopige voorziening had verzocht.

Het Hof concludeert dat het hoger beroep ongegrond is en bevestigt de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 28 juni 2013.

Uitspraak

HLAR 51212/13
Datum uitspraak: 28 juni 2013
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante],
appellante,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van 29 november 2012 in zaak nr. 2011/51212 in het geding tussen
appellante
en
de minister van Justitie.

Procesverloop

Bij beschikking van 14 september 2011 heeft de minister de inbewaringstelling en verwijdering van appellante (hierna: de vreemdeling) gelast en haar voorts voor drie jaar de toegang ontzegd.
Bij uitspraak van 29 november 2012 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao het door de vreemdeling daartegen bij het Gerecht ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 april 2013, waar de vreemdeling, vertegenwoordigd door A.J. Henriquez LL.M, advocaat, en de minister, vertegenwoordigd door mrs. D.J. Victorina en J.J.J.M. Suares, beiden werkzaam in dienst van het land, zijn verschenen.
Overwegingen
1.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, aanhef en onder b, van de Landsverordening toelating en uitzetting (hierna: de Ltu) kan de minister personen die tot tijdelijk verblijf werden toegelaten, wanneer zij in het land worden aangetroffen, nadat de geldigheidsduur van hun tijdelijke verblijfsvergunning is verstreken of de geldigheid van de vergunning door enige andere oorzaak is komen te vervallen, uit het land verwijderen.
2.
De vreemdeling betoogt dat het Gerecht heeft miskend dat zij ten tijde van de beschikking niet zonder geldige titel in het land verbleef.
2.1.
Dat betoog faalt. Aan de vreemdeling is bij beschikking van 10 april 2007 vergunning tot tijdelijk verblijf verleend, geldig tot 18 november 2008. Op 18 oktober 2007 heeft zij een aanvraag om verlenging van de haar verleende vergunning tot tijdelijk verblijf ingediend. Of de minister, zoals deze heeft gesteld, doch de vreemdeling heeft weersproken, op die aanvraag een afwijzende beschikking heeft gegeven, kan thans in het midden blijven, nu in elk geval niet in geschil is dat geen verlenging heeft plaatsgevonden.
Op 26 november 2008 heeft de vreemdeling opnieuw om verlenging van de haar verleende vergunning verzocht. Dat verzoek is bij beschikking van 7 februari 2011 afgewezen. Het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar is bij beschikking van 16 augustus 2011 ongegrond verklaard.
Onder deze omstandigheden heeft het Gerecht met juistheid overwogen dat de vreemdeling ten tijde van het geven van de beschikking van 14 september 2011 niet over een geldige verblijfstitel beschikte.
3.
De vreemdeling betoogt voorts dat het Gerecht heeft miskend dat de minister in het door haar tegen de beschikking van 16 augustus 2011 ingestelde beroep ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om haar toe te staan de beslissing op dat beroep in Curaçao af te wachten.
3.1.
Ook dat betoogt faalt. Volgens het door de minister gevoerde beleid, vermeld in hoofdstuk 11, paragraaf 11.3 van de door de minister van Justitie aan de gezaghebbers gegeven Herziene instructie inzake de toepassing van de Ltu en het Toelatingsbeleid van juni 2006, moet de vreemdeling bij afwijzing van een verlenging een door hem daartegen ingesteld beroep in het buitenland afwachten. Wil de vreemdeling in het land blijven, dan zal hij de bestuursrechter moeten vragen om een voorlopige voorziening, aldus die passage. De vreemdeling heeft het Gerecht niet in afwachting van de beslissing op haar beroep tegen de beschikking van 16 augustus 2011 om het treffen van een voorlopige voorziening verzocht. Het Gerecht heeft onder die omstandigheden in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de minister bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid niet van zijn bevoegdheid tot verwijdering gebruik heeft kunnen maken.
4.
Het hoger beroep is ongegrond.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. P. van Dijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A. Martines, griffier.
w.g. Drop
voorzitter
w.g. Martines
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2013
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
voor deze,