ECLI:NL:OGHACMB:2013:44

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
28 juni 2013
Publicatiedatum
21 januari 2014
Zaaknummer
HLAR 48537/12
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.Th. Drop
  • R.W.L. Loeb
  • P. van Dijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag logeergastenbelasting en gelijke behandeling van hotels

In deze zaak gaat het om een naheffingsaanslag logeergastenbelasting die is opgelegd aan Chogogo Resort Curaçao N.V. door de stichting Curaçao Tourism Development Foundation (CTDF). Chogogo heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, stellende dat deze in strijd is met het gelijkheidsbeginsel en dat de vrijstelling van logeergastenbelasting voor internationale hotelketens leidt tot verboden discriminatie. Het Gerecht in eerste aanleg heeft het beroep van Chogogo gegrond verklaard en de beschikking van CTDF vernietigd. Zowel Chogogo als CTDF hebben hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie heeft de zaak op 24 april 2013 behandeld. In zijn uitspraak van 28 juni 2013 oordeelt het Hof dat de vrijstelling van logeergastenbelasting voor internationale hotelketens geen verboden discriminatie vormt. Het Hof stelt dat de wetgever een ruime vrijheid heeft in het maken van onderscheid tussen verschillende categorieën van personen, zolang er een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor is. Het Hof concludeert dat de keuze van de wetgever om internationale hotelketens vrijstelling te verlenen, niet van redelijke grond is ontbloot en dat de aanslag van Chogogo terecht is opgelegd.

Het Hof vernietigt de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg en verklaart het beroep van Chogogo ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van de wetgeving omtrent logeergastenbelasting en de rol van het Bestuurscollege in het verlenen van vrijstellingen. De uitspraak heeft implicaties voor de behandeling van gelijke gevallen in het belastingrecht en de toepassing van het gelijkheidsbeginsel in de praktijk.

Uitspraak

HLAR 48537/12
Datum uitspraak: 28 juni 2013
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op de hoger beroepen van:
de naamloze vennootschap Chogogo Resort Curaçao N.V., gevestigd in Curaçao (hierna: Chogogo);
de stichting Curaçao Tourism Development Foundation, gevestigd in Curaçao (hierna: CTDF),
appellanten,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van 9 november 2012 in zaak nr. Lar 2011/48537 in het geding tussen:
Chogogo
en
CTDF.
Procesverloop
Bij beschikking van 15 september 2010 heeft CTDF Chogogo een naheffingsaanslag logeergastenbelasting opgelegd.
Bij beschikking van 5 november 2010 heeft CTDF het door Chogogo daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 november 2012 heeft het Gerecht het door Chogogo daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, die beschikking vernietigd en CTDF opgedragen om met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen een nieuwe beschikking te geven.
Tegen die uitspraak hebben Chogogo en CTDF beide hoger beroep ingesteld.
Chogogo en CTDF hebben een verweerschift ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 april 2013, waar Chogogo, vertegenwoordigd door mr. J.A. Starreveld, advocaat, en mr. T. Stienstra en CTDF, vertegenwoordigd door mrs. M.F. Murray en G.C. Rellum, beiden advocaat, zijn verschenen.
Overwegingen
Ingevolge artikel 2 van de Eilandsverordening logeergastenbelasting Curaçao 2009 (hierna: Elgb) wordt onder de naam logeergastenbelasting een directe belasting geheven ter zake van het:
a. houden van verblijf op Curaçao in een verblijfsaccommodatie tegen vergoeding in welke vorm dan ook door personen die niet in het bevolkingsregister van Curaçao staan ingeschreven;
b. beschikbaar houden van ruimten in een onroerend goed of in een gedeelte daarvan door middel van time sharing ten behoeve van het verblijf van personen.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, is de belastingplichtige degene die gelegenheid biedt tot het verblijf in een verblijfsaccommodatie.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, is deze belasting verschuldigd op het tijdstip dat de logeergast de verblijfsaccommodatie tot zijn beschikking heeft.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, verstrekt de heffende instantie jaarlijks de voor het belastingjaar benodigde aangiftebiljetten aan de belastingplichtigen en aan hen, van wie zij vermoedt dat zij over het lopende belastingjaar belastingplichtig zijn.
Ingevolge het tweede lid is de belastingplichtige verplicht de logeergastenbelasting die hij over een tijdvak van een kalendermaand verschuldigd is binnen vijftien dagen na het einde van die maand middels het daartoe bestemde formulier op aangifte te voldoen. De aangifte wordt onder gelijktijdige voldoening van de verschuldigde belasting gedaan bij de innende instantie.
Ingevolge artikel 8 wijst het bestuurscollege bij eilandsbesluit, houdende algemene maatregelen, de instanties aan die met de heffing en inning van de logeergastenbelasting zijn belast.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, voor zover thans van belang, kan de heffende instantie, indien de logeergastenbelasting geheel of gedeeltelijk niet binnen de voorgeschreven tijd is voldaan, de te weinig voldane logeergastenbelasting naheffen door middel van een naheffingsaanslag, op te leggen ten name van de belastingplichtige.
Ingevolge artikel 2 van de Eilandsverordening vrijstelling logeergastenbelasting wordt aan een vergunninghouder die een internationale hotelketen heeft aangetrokken, op daartoe strekkend verzoek door het Bestuurscollege vrijstelling van de verplichting tot het voldoen van de verschuldigde logeergastenbelasting verleend in verband met het verrichten van hotelinvesteringen.
In het hoger beroep van CTDF
Het betoog van Chogogo dat het hoger beroep van CTDF niet‑ontvankelijk is, omdat het niet tijdig is ingesteld, faalt. Het Gerecht heeft de aangevallen uitspraak openbaar gemaakt op 9 november 2012. De termijn voor het instellen van hoger beroep ving aan op 10 november 2012 en duurde voort tot en met 21 december 2012. CTDF heeft het hoger beroep op die dag ingesteld.
CTDF betoogt primair dat het Gerecht het door Chogogo bij hem ingestelde beroep ten onrechte niet niet‑ontvankelijk heeft verklaard, nu zij de gronden ervan pas op 5 september 2011 heeft ingediend. In elk geval heeft het de gronden, nu deze aldus eerst bijna 10 maanden na het instellen van het beroep zijn ingediend, ten onrechte bij de behandeling betrokken, aldus CTDF.
3.1. Dat betoog faalt. In het beroepschrift van 14 december 2010 voert Chogogo aan dat de naheffingsaanslag in strijd is met het gelijkheidsbeginsel en de Elgb in strijd met de Eilandsregeling Nederlandse Antillen tot stand is gekomen en tot willekeur leidt. Het Gerecht heeft met juistheid geoordeeld dat het beroepschrift aldus gronden, waarop het beroep berust, bevat en het beroep terecht niet wegens het ontbreken ervan niet‑ontvankelijk verklaard.
Het Gerecht heeft Chogogo voorts, laatstelijk bij brief van 29 juli 2011, tot en met 5 september 2011 uitstel gegeven voor het aanvullen van de gronden van het beroep. Chogogo heeft de gronden binnen de aldus gestelde termijn aangevuld. Het Gerecht heeft deze aanvulling terecht niet buiten beschouwing gelaten.
4. CTDF betoogt dat het Gerecht, door te overwegen dat zowel Kura Hulanda als Chogogo lokale hotels zijn, CTDF bij de beschikking van 5 november 2010 niet op het beroep van Chogogo op het gelijkheidsbeginsel is ingegaan en ter zitting heeft doen zeggen niet te weten of aan Kura Hulanda vrijstelling van de logeergastenbelasting is verleend, doch dit niet kan gelden als een gemotiveerde afwijzing van het beroep op het gelijkheidsbeginsel en de beschikking van 5 november 2010 daarom wegens een motiveringsgebrek moet worden vernietigd, heeft miskend dat het bij Chogogo en Kura Hulanda niet om gelijke of vergelijkbare gevallen gaat en het betoog van Chogogo dat het gelijkheidsbeginsel met de aan haar opgelegde aanslag is geschonden, reeds daarom geen doel treft.
4.1. Vrijstelling van logeergastenbelasting kan uitsluitend door het Bestuurscollege bij krachtens artikel 2 van de Eilandsverordening vrijstelling logeergastenbelasting gegeven beschikking worden verleend. Zodanige beschikking ten behoeve van Kura Hulanda of een weigering om Chogogo vrijstelling te verlenen stond bij het Gerecht niet ter toets. Eerder heeft het Bestuurscollege een verzoek van Chogogo haar zodanige vrijstelling te verlenen afgewezen. De desbetreffende beschikking is in rechte onaantastbaar. Van de rechtmatigheid ervan had het Gerecht daarom uit te gaan. In zoverre slaagt het betoog.
In het hoger beroep van Chogogo
5. Het betoog van CTDF dat het door Chogogo ingestelde hoger beroep niet‑ontvankelijk is, nu het Gerecht op alle door haar in beroep aangevoerde gronden heeft beslist en haar beroep gegrond is verklaard, faalt. Chogogo betoogt in hoger beroep, dat en waarom zij het niet eens is met de verwerping door het Gerecht van twee van de door haar voorgedragen beroepsgronden. Voorts voert zij aan dat het Gerecht vier van haar beroepsgronden ten onrechte buiten behandeling heeft gelaten. Niet uitgesloten is dat het antwoord op de vraag of het Gerecht op goede gronden tot zijn oordeel is gekomen, tot een ander, voor Chogogo gunstiger, resultaat leidt. Zij heeft daarom belang bij het door haar ingestelde hoger beroep.
6. Chogogo betoogt dat het Gerecht heeft miskend dat de naheffingsaanslag in strijd is met artikel 91, tweede lid, van de Eilandenregeling Nederlandse Antillen (hierna: Erna), artikel 1 van het Twaalfde Protocol van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM), artikel 14 van het EVRM en artikel 26 van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, omdat - samengevat weergegeven - de in de Eilandsverordening vrijstelling logeergastenbelasting geregelde vrijstelling van de logeergastenbelasting tot verboden discriminatie leidt, nu die uitsluitend aan internationale hotelketens is verleend.
6.1. Dat betoog faalt. Verboden discriminatie doet zich voor, indien gelijke of gelijk te stellen gevallen, zonder dat daarvoor een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat, ongelijk worden behandeld. Op het terrein van economisch en sociaal beleid komt aan de wetgever in het algemeen een ruime vrijheid toe als het erom gaat bepaalde categorieën van personen anders te behandelen dan andere (Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) 18 februari 2009, Andrejeva tegen Letland, no. 55707/00, paragraaf 89). Indien het geen onderscheid op basis van aangeboren kenmerken van een persoon, zoals geslacht, ras en etnische afkomst betreft, dient het oordeel van de wetgever daarover door de rechter te worden geëerbiedigd, tenzij het van redelijke grond ontbloot is (EHRM 12 april 2006, Stec, nr. 65731/01, paragraaf 52, en EHRM 4 november 2008, Carson, nr. 42184/05, paragrafen 73 en 80).
In de memorie van toelichting bij de Eilandsverordening vrijstelling logeergastenbelasting wordt het volgende als reden voor het verlenen van vrijstelling aan internationale hotelketens gegeven:
“Dit beleid inzake het verbeteren van hotelaccommodaties op Curaçao is gericht op het aantrekken en het behouden van internationale hotelketens. Deze hotelketens zijn goed in staat om met de hun ten dienste staande marketingsinstrumenten de naamsbekendheid van Curaçao positief te beïnvloeden. In onderhandelingen met internationale hotelketens is gebleken dat het stimuleringspakket dat noodzakelijk is om Curaçao konkurrentievoordeel te geven op de konkurrentie niet toereikend is. Het onderhavige ontwerp beoogt daarin een verandering te brengen door een aanvullende regeling van vrijstelling van de logeergastenbelasting te introduceren voor een bepaalde duur. Deze bepaalde duur is relevant omdat hiermee besluitvorming versneld kan worden. Het hotel draagt in dit geval geheel geen logeergastenbelasting af maar de belastinggelden worden weer in het hotel geherinvesteerd. In dit geval dienen wel strikte afspraken gemaakt te worden over de voorwaarden verboden aan de vrijstelling. Bovendien wordt ervoor gezorgd dat de logeergastenbelasting aangewend wordt om een stimulans te geven aan noodzakelijke investeringen betrekking hebbende op uitbreiding of verbetering van de hotelaccommodatie.”
Nog daargelaten dat vrijstelling uitsluitend door het Bestuurscollege krachtens artikel 2 van de Eilandsverordening vrijstelling logeergastenbelasting kan worden verleend en zodanige beschikking bij het Gerecht niet ter toets stond, geeft het in beroep aangevoerde, voor zover die verordening in een ongelijke behandeling voorziet, gelet op de in de memorie van toelichting weergegeven achtergrond daarvan, grond voor het oordeel dat de keuze van de wetgever van redelijke grond is ontbloot, noch voor het oordeel dat deze ongelijke behandeling disproportioneel is om dat doel te bereiken.
7. Chogogo betoogt voorts dat het Gerecht heeft miskend dat de aanslag in strijd met artikel 2a van de Erna is, nu de logeergastenbelasting het karakter heeft van een omzetbelasting, dan wel moet worden aangemerkt als andere belasting op en in het dienstenverkeer.
7.1. Ook dat betoog faalt. Omzetbelasting is een algemene indirecte belasting die wordt geheven over verbruik door consumenten. De logeergastenbelasting is een directe belasting die wordt geheven van degene die gelegenheid tot verblijf in een verblijfsaccommodatie biedt. Het Gerecht heeft de logeergastenbelasting met juistheid geen omzetbelasting of daarmee gelijk te stellen belasting geacht, nu deze wordt geheven ter zake van het bieden van gelegenheid tot verblijf in een verblijfsaccommodatie aan een logeergast en slechts is verschuldigd over de logeerprijs, terwijl omzetbelasting wordt geheven over elk verbruik. Voorts heeft het evenzeer met juistheid in het aangevoerde geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de logeergastenbelasting een andere belasting op en in dienstenverkeer in even bedoelde zin is, reeds omdat de logeergastenbelasting niet over geleverde diensten wordt geheven, maar over de ter beschikkingstelling van verblijfsaccommodatie.
8. Chogogo betoogt evenzeer tevergeefs dat het Gerecht, door te volstaan met vernietiging van het besluit van 5 november 2010 wegens strijd met het gelijkheidsbeginsel, ten onrechte is voorbijgegaan aan de overige tegen dit besluit naar voren gebrachte beroepsgronden. Omdat het Gerecht dat besluit reeds wegens strijd met het gelijkheidsbeginsel had vernietigd, hoefde het niet op de overige gronden in te gaan. Omdat die vernietiging geen stand houdt, zullen deze echter thans wel worden besproken.
9. Chogogo betoogt in beroep dat de aanwijzing van CTDF niet op een wettelijke grondslag berust.
9.1. Dat betoog faalt. Ingevolge artikel 8 van de Elgb wijst het Bestuurscollege bij eilandsbesluit, houdende algemene maatregelen, de instanties aan die met de heffing en inning van de logeergastenbelasting zijn belast. Het Bestuurscollege heeft CTDF krachtens die bepaling bij Eilandsbesluit van 16 december 2009 (A.B. 2009, nr. 133) aangewezen.
10. Chogogo betoogt verder dat de naheffingsaanslag in strijd met het verbod van willekeur is, nu de heffing forfaitair van aard is, zodat met de duur van het verblijf en het aantal personen dat verblijf houdt, geen rekening is gehouden.
10.1. Dat betoog faalt evenzeer. Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Elgb wordt logeergastenbelasting geheven over de logeerprijs, zonder maaltijd, per etmaal of een gedeelte ervan. Chogogo heeft voorts niet gesteld dat de naheffingsaanslag haar niet conform de Elgb is opgelegd. Het betoog dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de duur van het verblijf mist derhalve feitelijke grondslag.
11. Chogogo betoogt tenslotte dat, nu CTDF onvoldoende zicht heeft op wie logeergastenbelasting verschuldigd is, de heffing willekeurig en in strijd met het gelijkheidsbeginsel plaatsvindt.
11.1. Chogogo heeft dat betoog niet nader toegelicht. Reeds om die reden faalt het.
12. Het door CTDF ingestelde hoger beroep is gegrond, dat van Chogogo is ongegrond. De uitspraak van het Gerecht dient te worden vernietigd. Doende hetgeen het Gerecht zou behoren te doen, zal het Hof het door Chogogo tegen de beschikking van 5 november 2010 ingestelde beroep ongegrond verklaren.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
I.
verklaarthet door de stichting Curaçao Tourism Development Foundation ingestelde hoger beroep
gegronden het door Chogogo Resort Curaçao N.V. ingestelde hoger beroep
ongegrond;
II.
vernietigtde uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van 9 november 2012 in zaak nr. Lar 2011/48537;
III.
verklaarthet in die zaak bij het Gerecht ingestelde beroep
ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. P. van Dijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A. Martines, griffier.
w.g. Drop
voorzitter
w.g. Martines
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2013
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
voor deze,