ECLI:NL:OGHACMB:2013:42

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
28 juni 2013
Publicatiedatum
21 januari 2014
Zaaknummer
HLAR 50650/12
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.Th. Drop
  • R.W.L. Loeb
  • P. van Dijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek om werkvergunning en bevoegdheid van het interim hoofd Dienst voor Arbeidszorg

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de werkgever, [appellant], tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van 10 juli 2012. De werkgever had een verzoek ingediend voor een tewerkstellingsvergunning voor de vreemdeling [vreemdeling], maar dit verzoek werd door het bestuurscollege van het Eilandgebied Curaçao op 19 februari 2010 afgewezen. De werkgever diende hiertegen bezwaar in, maar dit bezwaar werd op 30 september 2010 door het interim hoofd Dienst voor Arbeidszorg niet-ontvankelijk verklaard. De werkgever was het hier niet mee eens en stelde beroep in, dat door het Gerecht in eerste aanleg ongegrond werd verklaard.

De werkgever betoogde in hoger beroep dat de beschikking van het interim hoofd onbevoegd was gegeven, omdat er geen schriftelijke vastlegging van het mandaat was. Het Hof oordeelde dat het betoog van de werkgever slaagde, aangezien het interim hoofd niet bevoegd was om op het bezwaar te beschikken. Het Hof stelde vast dat de termijn voor het indienen van bezwaar was overschreden, maar dat dit niet leidde tot een ontvankelijkheid van het bezwaar, omdat de werkgever niet had aangetoond dat hij niet in staat was om tijdig bezwaar te maken.

Het Hof verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg en verklaarde het beroep van de werkgever gegrond. De beschikking van het interim hoofd werd vernietigd en de minister van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten aan de werkgever. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 28 juni 2013.

Uitspraak

HLAR 50650/12
Datum uitspraak: 28 juni 2013
Gemeenschappelijk Hof van Justitie
van ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Curaçao,
appellant
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van 10 juli 2012 in zaak nr. Lar 2011/50650 in het geding tussen
appellant
en
de minister van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn.
Procesverloop
Bij beschikking van 19 februari 2010 heeft het bestuurscollege van het Eilandgebied Curaçao (hierna: het bestuurscollege) geweigerd [appellant] (hierna: de werkgever) vergunning te verlenen om de vreemdeling [vreemdeling] te werk te stellen.
Bij beschikking van 30 september 2010 heeft het interim hoofd Dienst voor Arbeidszorg het door de werkgever daartegen gemaakte bezwaar niet‑ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 10 juli 2012 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao het door de werkgever daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de werkgever hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 april 2013, waar de werkgever, vertegenwoordigd door mr. R.H. Koeijers, advocaat, en de minister, vertegenwoordigd door mrs. L. Pietersz en C. Castablanca, beiden werkzaam in dienst van het land, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 12 van de Landsverordening arbeid vreemdelingen kan degene die door een beschikking ter zake van een tewerkstellingsvergunning in zijn belang is getroffen, hiertegen binnen vier weken na de dag, waarop deze is gegeven, bezwaar maken.
2. De werkgever betoogt dat het Gerecht heeft miskend dat zijn brief van 17 mei 2010 geen bezwaarschrift tegen de beschikking van 19 februari 2010 is, maar slechts een verzoek om herziening, dan wel heroverweging, daarvan.
2.1. Dat betoog faalt. In de brief van 17 mei 2010 staat het volgende:
“Betreft: Verzoek om dispensatie ten behoeve van aanvrager [appellant], voornoemd, en betrokkene [vreemdeling], tevens inhoudende verzoek om herziening c.q. heroverweging van bovenvermelde beslissing, teneinde [appellant], naar aanleiding van de hierna te vermelden rechtsfeiten en aanvullende informatie alsnog in aanmerking te laten komen voor de verzochte tewerkstellingsvergunning, (…)”.
Voorts zet de werkgever in de brief uiteen, dat en waarom hij zich niet met de afwijzing van de aanvraag kan verenigen.
Het Gerecht heeft die brief terecht als een bezwaarschrift tegen de beschikking van 19 februari 2010 aangemerkt. De bezwaarschriftenprocedure strekt ertoe dat de beschikking, waartegen bezwaar wordt gemaakt, aan heroverweging wordt onderworpen.
3. De werkgever betoogt voorts dat het Gerecht in elk geval heeft miskend dat het interim hoofd Dienst voor Arbeidszorg (hierna: het interim hoofd) niet op het bezwaar kon beschikken.
3.1. Dat betoog slaagt. Het bestuurscollege was ten tijde van de beschikking van 30 september 2010 bevoegd op het bezwaarschrift te beschikken. Het interim hoofd was niet opgedragen om dat namens hem te doen, zodat die beschikking onbevoegd is gegeven. Dat, zoals de minister stelt, aan het interim hoofd mondeling mandaat was verleend om op bezwaarschriften tegen beschikkingen op verzoeken om het verlenen van een tewerkstellingsvergunning te beschikken, maakt, wat daar verder van zij, evenmin dat die beschikking bevoegd is gegeven. Een geldig mandaat vereist schriftelijke vastlegging ervan. Dat het bezwaar, als gesteld, terecht niet‑ontvankelijk is verklaard, omdat het bezwaarschrift te laat is ingediend, maakt dat niet anders. Het Gerecht heeft de beschikking ten onrechte niet om die reden vernietigd.
4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen het Gerecht had behoren te doen zal, het Hof het bij het Gerecht ingestelde beroep gegrond verklaren en de beschikking van 30 september 2010 vernietigen.
5. De beschikking van 19 februari 2010 is op 9 maart 2010 aan de werkgever uitgereikt. De termijn waarbinnen daartegen bezwaar kon worden gemaakt, ving aan op 10 maart 2010 en duurde tot en met 6 april 2010. Het bezwaarschrift is niet binnen deze termijn ingediend. De door de werkgever gestelde omstandigheid dat zijn advocaat op 25 maart 2010 ziek is geworden en van 1 april 2010 tot en met 3 mei 2010 in het ziekenhuis was opgenomen, geeft geen grond om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten, nu niet is gesteld en aannemelijk gemaakt dat de werkgever niet in staat is geweest om voor vervanging van de rechtshulp zorg te dragen. Onder die omstandigheden ziet het Hof aanleiding om het gemaakte bezwaar, zelf in de zaak voorziend, niet‑ontvankelijk te verklaren.
6. De minister dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden verwezen.
Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
I.
verklaarthet hoger beroep
gegrond;
II.
vernietigtde uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van 10 juli 2012 in zaak nr. Lar 2011/50650;
III.
verklaarthet bij het Gerecht in die zaak ingestelde beroep
gegrond;
IV.
vernietigtde beschikking van het interim hoofd Dienst voor Arbeidszorg van 30 september 2011;
V.
verklaarthet door [appellant] tegen de beschikking van het bestuurscollege van het Eilandgebied Curaçao van 19 februari 2009 gemaakte bezwaar
niet-ontvankelijk;
VI.
bepaaltdat deze uitspraak in zoverre de plaats treedt van de vernietigde beschikking van 30 september 2011;
VII.
veroordeeltde minister van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn tot vergoeding aan [appellant] van bij deze in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van Naf. 2.800,00 (zegge: achtentwintighonderd gulden), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Het dient door het land Curaçao aan hem te worden betaald;
VIII.
gelastdat het land Curaçao aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van Naf. 450,00 (zegge: driehonderd gulden)
vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. P. van Dijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A. Martines, griffier.
w.g. Drop
voorzitter
w.g. Martines
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2013
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
voor deze,