ECLI:NL:OGHACMB:2013:39

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
14 juni 2013
Publicatiedatum
4 december 2013
Zaaknummer
HAR - 24/2013
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van rechter in civiele procedure

In deze zaak heeft verzoeker op 3 november 2006 een verzoek tot wraking van de rechter ingediend in een civiele procedure. Het verzoek is gebaseerd op twee gronden: de rechter zou geen vonnis willen wijzen en zou partijen tot een regeling willen dwingen, en de rechter zou partijdig zijn. Het Hof overweegt dat de lange duur van de procedure mede te wijten is aan omstandigheden in de risicosfeer van verzoeker zelf. Het Hof stelt vast dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn. De aangevoerde feiten en omstandigheden rechtvaardigen niet de conclusie dat de rechter enige vooringenomenheid koesterde of dat de vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is. Het verzoek tot wraking wordt afgewezen. De rechter heeft ter zitting verklaard dat het dossier op enig moment in het ongerede is geraakt en dat hij partijen heeft geadviseerd om een regeling te treffen. Het Hof concludeert dat de rechter geen vonnis wenst te wijzen, wat feitelijk onjuist is, aangezien er al drie tussenvonnissen zijn gewezen. De rechter heeft ook verklaard dat hij verzoeker meermaals heeft gemaand tot zwijgen, wat door verzoeker als respectloos werd ervaren. Het Hof oordeelt dat de gedragingen van de rechter niet wijzen op partijdigheid en dat de vrees van verzoeker niet objectief gerechtvaardigd is. De beslissing van het Hof is dat het verzoek tot wraking wordt afgewezen.

Uitspraak

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE

van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en

van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Beschikking op het verzoek van:
[verzoeker],
wonende in Curaçao,
hierna: “verzoeker”,
vertegenwoordigd door: mw. D. Maduro,
tot wraking van
[rechter],
lid van dit Hof,
hierna: “de rechter”.

1.Het procesverloop

1.1.
Bij op 27 mei 2013 ter griffie van het Hof ingediend verzoekschrift heeft de verzoeker in een verdelingszaak (hierna: “de zaak”) van verzoeker tegen [wederpartij] (hierna: “de wederpartij”) een verzoek tot wraking van de rechter gedaan. De rechter heeft bij schriftuur van 5 mei 2013 (abusievelijk is hierop vermeld 2015; opm. HvJ) verklaard niet in de wraking te berusten. Het verzoek is ter terechtzitting van het Hof van 5 juni 2013 in Curaçao behandeld. Verschenen en gehoord zijn verzoeker, die werd bijgestaan door zijn vertegenwoordigster mevrouw Maduro, en de rechter.
1.2.
Ten slotte is beschikking aangezegd, waarvan de datum is bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.1.
Wraking is het middel dat partijen ten dienste staat om het hun - onder meer - ingevolge artikel 6, lid 1 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens toekomende recht op behandeling van hun zaak door een onpartijdige rechter af te dwingen. Gelet op artikel 31 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is wraking mogelijk op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2.2.
Blijkens het verzoek en de nadere toelichting hierop zoals deze door en namens verzoeker tijdens de behandeling is gegeven, is het wrakingsverzoek gebaseerd op de volgende gronden:
- De rechter wil geen vonnis wijzen en wil partijen tot een regeling dwingen. De zaak is reeds in 2006 aangevangen en verzoeker wenst tot een afronding te komen, waarbij de rechter conform artikel 677 Rv een bevel tot verdeling ten overstaan van een notaris geeft;
- De rechter is partijdig en schendt het beginsel van hoor en wederhoor. Hij is bevriend met de gemachtigde van de wederpartij. De rechter laat na de echtheid te onderzoeken van stukken die door de wederpartij in het geding worden gebracht. Hij laat de wederpartij en haar gemachtigde steeds uitpraten, terwijl hij verzoeker steeds afkapt, daarbij “sssst” zegt en zwaaiende bewegingen maakt naar verzoeker met zijn hand, hetgeen door verzoeker als respectloos wordt ervaren.
2.3.
De vraag of sprake is van rechterlijke partijdigheid moet worden beantwoord aan de hand van twee criteria: het subjectieve criterium en het objectieve criterium. Bij het subjectieve criterium gaat het om de vraag of sprake is van een gebleken persoonlijke overtuiging en/of zodanig gedrag van een specifieke rechter dat de conclusie moet worden getrokken dat deze rechter partijdig is. Bij het objectieve criterium gaat het om de vraag of onafhankelijk van het gedrag van een specifieke rechter, vastgesteld moet worden dat er sprake is van een bij verzoeker objectief gerechtvaardigde vrees dat de onpartijdigheid bij deze rechter ontbreekt. Uitgangspunt is dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn.
2.4.
De rechter heeft ter zitting verklaard dat het dossier op enig moment nadat hij een tussenvonnis had gewezen in het ongerede is geraakt, waarna de zaak door hem op de parkeerrol is geplaatst. Op 15 april 2013 is de zaak hervat. De rechter heeft partijen toen geadviseerd om de zaak te regelen gezien de te verwachten duur van de procedure in verband met de opgedragen bewijslevering. De rechter heeft voorts verklaard dat hij ter zitting immer een ieder uit laat praten indien hetgeen gezegd wordt ter zake dienend is. Hij merkt op dat het daaraan bij verzoeker soms ontbrak en hij verzoeker daarom meer dan eens heeft gemaand tot zwijgen. Voor zover verzoeker daaraan aanstoot heeft genomen, heeft de rechter zijn verontschuldigingen aangeboden voor daarbij onbewust gemaakte handbewegingen. De rechter betreurt dat zijn houding verkeerd is uitgelegd. Ten aanzien van zijn wijze van begroeting van de gemachtigde van de wederpartij heeft de rechter uitgelegd dat hij niet met hem bevriend is, maar dat hij hem reeds lange tijd kent als advocaat bij dit Gerecht. De rechter heeft benadrukt dat van vooringenomenheid geen sprake is.
2.5
Voor wat betreft hetgeen verzoeker heeft aangevoerd over het verloop van de procedure overweegt het Hof als volgt. Verzoeker heeft op 3 november 2006 een inleidend verzoekschrift ingediend. Na verschillende schriftelijke rondes heeft de rechter bij tussenvonnis van 18 augustus 2008 een comparitie van partijen gelast. Deze heeft plaatsgevonden op 3 september 2008 en twee vervolgzittingen. Vervolgens is bij tussenvonnis van 9 maart 2009 overwogen dat op verschillende punten bewijs geleverd zal dienen te worden en is bepaald dat partijen in persoon ter zitting dienden te verschijnen voor het geven van inlichtingen. Deze comparitie heeft plaatsgevonden op 20 april 2009 en tijdens deze zitting is vonnis aangezegd op 25 mei 2009. Bij tussenvonnis van 25 mei 2009 is aan elk der partijen een bewijsopdracht gegeven waarvoor getuigenverhoor is bepaald op 12 juni 2009. Volgens een vermelding op de kaft van het dossier heeft die zitting geen doorgang gevonden wegens uitlandigheid van verzoeker. Daarna is de zaak kennelijk enige jaren buiten beeld geraakt, waarna deze door de rechter op de parkeerrol is geplaatst om te voorkomen dat de zaak geheel buiten beeld zou raken. Verzoeker heeft ter zitting verklaard dat hij in september 2009 zijn toenmalige advocaat heeft medegedeeld dat hij niet langer door hem wenste te worden bijgestaan. Verzoeker heeft in april 2013 zijn huidige vertegenwoordigster verzocht hem in deze procedure bij te staan. Op 15 april 2013 en op 17 mei 2013 is de zaak wederom ter zitting behandeld.
2.6.
Dat de rechter geen vonnis wenst te wijzen is feitelijk onjuist, nu immers reeds drie maal een tussenvonnis is gewezen. Het Hof acht voorts niet onbegrijpelijk dat de rechter partijen heeft geadviseerd om zich in te spannen om een regeling te treffen, mede gezien de omvang van de bewijsopdracht en de te verwachten duur daarvan. Dat de zaak enige jaren stil heeft gelegen, lijkt mede te wijten aan omstandigheden die in de risicosfeer van verzoeker zelf liggen. Verzoeker heeft immers na het laatste tussenvonnis zijn advocaat medegedeeld dat hij niet langer gebruik wenste te maken van diens diensten. Gesteld noch gebleken is dat verzoeker in die jaren heeft verzocht om de procedure te hervatten. Verzoeker heeft pas in april 2013 zijn huidige vertegenwoordigster benaderd. De procedure is kort daarna hervat. Het Hof overweegt dat niet gebleken is dat het lange verloop van de procedure te wijten is aan de persoon van de rechter. Op de hiervoor behandelde gronden kan derhalve niet worden aangenomen dat sprake is van een objectief gerechtvaardigde vrees dat de rechter niet onpartijdig is.
2.7.
Met betrekking tot het feit dat de rechter - anders dan verzoeker heeft gevorderd - de verdeling van de gemeenschap kennelijk aan zich houdt in plaats van een bevel tot verdeling ten overstaan van een notaris te geven, overweegt het Hof dat de wederpartij in reconventie heeft gevorderd dat het Gerecht zelf de ontbonden gemeenschap scheidt en deelt. Het nemen van een dergelijke beslissing is bij uitstek een taak voor de rechter en ligt voor de hand indien de rechter vermoedt dat de boedelnotaris niet in staat zal zijn partijen te verenigen. Het Hof oordeelt dat deze beslissing, waarover in hoger beroep kan worden geklaagd, niet wijst op een persoonlijke overtuiging van de rechter waaruit de conclusie moet worden getrokken dat deze partijdig is.
2.8.
Voor wat betreft de stelling dat de rechter heeft nagelaten de echtheid van een productie van de wederpartij te onderzoeken, overweegt het Hof dat waardering van het bewijs nog niet aan de orde is geweest, nu de procedure verkeert in de fase van bewijslevering van beide partijen.
2.9.
Ten aanzien van de gronden met betrekking tot de gedragingen en gebaren van de rechter ter zitting overweegt het Hof dat, mede gezien de uitleg daarvoor die de rechter ter zitting heeft gegeven, niet gebleken is van feiten of omstandigheden welke de vrees van vooringenomenheid kunnen rechtvaardigen. Dat de rechter namens verzoeker in het geding gebrachte producties aan de gemachtigde van de wederpartij ter hand stelde in plaats van deze in het dossier te voegen, terwijl de vertegenwoordigster achteraf een kopie had willen maken voor de gemachtigde van de wederpartij, maakt dat niet anders. Niet kan worden geoordeeld dat daarmee onvoldoende vermeden is dat de de schijn van partijdigheid kon ontstaan. De stelling dat de rechter bevriend is met de gemachtigde van de wederpartij mist iedere concrete onderbouwing. Daaraan wordt derhalve voorbij gegaan.
2.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat het Hof van oordeel is dat niet gebleken is van feiten of omstandigheden die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter ten opzichte van verzoeker dan wel het voorliggende geschil enige vooringenomenheid koesterde, althans dat de bij een partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is, zodat het verzoek tot wraking van de rechter zal worden afgewezen.

3.De beslissing

Het Hof wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. F.J. Lourens, M.J. de Kort en I.W.M. Laurijssens, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken op 14 juni 2013.
Tegen deze beslissing staat op grond van artikel 34 lid 5 Rv geen rechtsmiddel open.