ECLI:NL:OGHACMB:2013:31

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
9 juli 2013
Publicatiedatum
23 oktober 2013
Zaaknummer
HAR-113/2013
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Advies over uitlevering van een minderjarige in het kader van een verzoek van België

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 9 juli 2013 advies uitgebracht over een uitleveringsverzoek van de Belgische autoriteiten. Het verzoek betreft de uitlevering van een persoon, geboren in België in 1963, die in Curaçao woont. De Belgische onderzoeksrechter heeft om uitlevering verzocht in verband met de onttrekking van een minderjarige aan de persoon die het recht heeft hem op te eisen. De opgeëiste persoon wordt ervan verdacht haar minderjarige zoon Jeremy te hebben onttrokken door met hem naar Curaçao te vertrekken.

Tijdens de behandeling van het verzoek op 26 juni 2013 zijn de (fungerend) procureur-generaal, mr. A.C. van der Schans, en de opgeëiste persoon, bijgestaan door haar raadsman en raadsvrouw, gehoord. Het Hof heeft vastgesteld dat het uitleveringsverzoek niet langs diplomatieke weg is ingediend en dat er een authentiek afschrift van het bevel tot aanhouding ontbreekt. Hierdoor voldoet het verzoek niet aan de vereisten van het Uitleveringsverdrag en het Uitleveringsbesluit.

Het Hof concludeert dat de uitlevering van de opgeëiste persoon niet toelaatbaar is en adviseert de Gouverneur van Curaçao om het verzoek tot uitlevering af te wijzen. Dit advies is gegeven in het kader van de procedurele en formele eisen die aan uitleveringsverzoeken worden gesteld, waarbij het Hof benadrukt dat de Belgische autoriteiten niet aan de noodzakelijke voorwaarden hebben voldaan.

Uitspraak

Zaaknummer HAR-113/2013
Advies van 9 juli 2013
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
A D V I E S
aan de Gouverneur van Curaçao
in de zaak van:
[x],
geboren in België op [datum] 1963,
wonende te Curaçao,
verder te noemen: de opgeëiste persoon.

1.Advies

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie brengt hierbij op grond van artikel 15 van het Uitleveringsbesluit van Aruba, Curaçao en Sint Maarten (hierna te noemen: het Uitleveringsbesluit) advies uit over het verzoek van de onderzoeksrechter van de Rechtbank van eerste aanleg, gerechtelijk arrondissement Antwerpen, België, d.d. 29 november 2012, met bijlagen, gebaseerd op het Europees Verdrag betreffende uitlevering van 13 december 1957 (Trb. 1965, 9; hierna te noemen: het Uitleveringsverdrag), strekkende tot (onder andere) uitlevering van de opgeëiste persoon.

2.Procedure

Het verzoek is ter behandeling en ter verhoor van de opgeëiste persoon door het Hof op de rol van het Hof geplaatst. De behandeling van het verzoek en het verhoor van de opgeëiste persoon zijn in het openbaar geschied ter zitting van het Hof in Curaçao op 26 juni 2013. Verschenen en gehoord zijn de (fungerend) procureur-generaal, mr. A.C. van der Schans, alsmede de opgeëiste persoon, bijgestaan door haar raadsman, mr. A.J. Henriquez, en haar raadsvrouw, mr. E.R. Cheri.

3.Overgelegde stukken

Bij het verzoek behoren de volgende stukken:
  • een afschrift van een bevel tot aanhouding bij verstek d.d. 29 oktober 2012;
  • een afschrift van een Europees aanhoudingsbevel d.d. 29 oktober 2012;
  • een afschrift van een arrest van het Hof van beroep Antwerpen d.d. 16 november 2012.

4.Identiteit van de opgeëiste persoon

Op basis van de verstrekte gegevens en het onderzoek daarvan tijdens de behandeling van het verzoek concludeert het Hof dat de opgeëiste persoon degene is van wie uitlevering wordt verzocht.

5.Feiten waarvoor uitlevering wordt verzocht

De onderzoeksrechter van de Rechtbank van eerste aanleg, gerechtelijk arrondissement Antwerpen, België, verzoekt de uitlevering van de opgeëiste persoon klaarblijkelijk met het oog op vervolging ten overstaan van een rechter in België terzake van hetgeen in het verzoek is omschreven als:
  • onttrekking van een minderjarige aan de persoon die het recht heeft hem op te eisen door hem meer dan 5 dagen verborgen te houden of onrechtmatig in het buitenland te horen;
  • onttrekking van een minderjarige.
Volgens het verzoek wordt dit als wanbedrijf gekwalificeerd door de artikelen 431, 1˚, 2˚ lid, 432 §1, 2˚ lid, 432 §3 en §4 van het (kennelijk: Belgische) Strafwetboek.
Volgens het afschrift van het) bevel tot aanhouding bij verstek d.d. 29 oktober 2012 wordt de opgeëiste persoon (in België) ‘verdacht van de onttrekking van haar minderjarige zoon Jeremy aan zijn vader die het recht heeft hem op te eisen door met haar zoon naar Curaçao te vertrekken’.

6.Procedurele en formele eisen

Het Hof stelt vast – en heeft ter terechtzitting van 26 juni 2013 aan de orde gesteld – dat het verzoek en de aan de zitting van 26 juni 2013 voorafgaande procedure niet aan de daaraan te stellen eisen voldoen.
Zo is het verzoek niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 12 lid 1 van het Uitleveringsverdrag en artikel 8 lid 1 van het Uitleveringsbesluit langs diplomatieke weg ingediend. Evenmin is (volledig) voldaan aan de in artikel 12 lid 2 van het Uitleveringsverdrag gestelde eisen met betrekking tot hetgeen ter staving van het verzoek dient te worden overgelegd, waaronder het origineel of een authentiek afschrift van een bevel tot aanhouding en een afschrift van de toepasselijke wetsbepalingen.
Het verzoek voldoet voorts niet aan de eisen gesteld bij artikel 1, 3 en 4 van de Overeenkomst van 26 mei 1989 tussen de Lidstaten van de Europese Gemeenschappen betreffende de vereenvoudiging en de modernisering van de wijze waarop verzoeken om uitlevering worden verzonden (hierna te noemen: de Overeenkomst). Op grond van artikel 1 van de Overeenkomst wijst voor de toepassing van het Uitleveringsverdrag dat tussen de lidstaten van kracht is, elke staat die partij is bij de Overeenkomst, de centrale autoriteit(en) aan die is (zijn) belast met het toezenden en in ontvangst nemen van uitleveringsverzoeken en de documenten ter staving daarvan, alsook van de officiële briefwisseling aangaande een uitleveringsverzoek. Overeenkomstig deze bepaling heeft België het Ministerie van Justitie aangewezen als centrale autoriteit, en het Koninkrijk der Nederlanden, voor Curaçao, het Ministerie van Justitie te Willemstad, Curaçao. De artikelen 3 en 4 van de Overeenkomst voorzien in waarborgen ten aanzien van de herkomst en de vertrouwelijkheid van de verzonden documenten en van de echtheid van de uitleveringsdocumenten.
Voorts heeft de procureur-generaal niet een vordering als bedoeld in artikel 13 van het Uitleveringsbesluit bij het Hof ingediend.
Het voorgaande moet tot de volgende conclusie en het volgende advies leiden. Voor zover nodig wijst het Hof erop dat nu het advies strekt tot afwijzing van het verzoek tot uitlevering van de opgeëiste persoon, ingevolge artikel 8 van het Uitleveringsbesluit de Gouverneur de uitlevering weigert.
C O N C LU S I E E N A D V I E S
Het Hof:
concludeertdat op grond van het Uitleveringsverdrag alsmede op grond van het Uitleveringsbesluit de uitlevering van de opgeëiste persoon niet toelaatbaar is;
adviseertom het verzoek tot uitlevering van de opgeëiste persoon af te wijzen.
Dit advies is gegeven door mrs. H.J. van Kooten, J. de Boer en E.M. van der Bunt, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare zitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 9 juli 2013.