Uitspraak
Stichting Johannes Bosco,
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
In deze zaak, behandeld door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, is in geschil of de geïntimeerde dwangsommen verschuldigd is aan de Stichting Johannes Bosco. Het Hof oordeelt dat de geïntimeerde, die in persoon procedeert, NAF 100.000,- aan dwangsommen verschuldigd is, in tegenstelling tot het oordeel van het Gerecht in eerste aanleg (GEA) dat de dwangsommen waren verjaard. De stichting is in hoger beroep gekomen van het vonnis van 28 november 2011, waarin de vorderingen in reconventie van de stichting werden afgewezen. Het Hof heeft vastgesteld dat de geïntimeerde zich niet heeft gehouden aan het verbod en het bevel uit het vonnis van 4 april 2000, waarin hem werd verboden om op het terrein van de stichting bouwwerkzaamheden te verrichten. Het Hof heeft de zaak terugverwezen naar het GEA, dat in eerdere vonnissen had geoordeeld dat de dwangsommen waren verjaard. Het Hof heeft echter overwogen dat de nieuwe regels van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing zijn op de onderhavige dwangsommen, omdat deze zijn verschuldigd op basis van een veroordeling die vóór de inwerkingtreding van de nieuwe wet is uitgesproken. Het Hof heeft geconcludeerd dat de stichting recht heeft op de verbeurde dwangsommen, omdat de geïntimeerde in strijd heeft gehandeld met het hem opgelegde verbod. Het Hof heeft de vordering van de stichting toegewezen voor een bedrag van NAF 100.000,- en de kosten van de procedure gecompenseerd, zodat ieder van partijen de eigen kosten draagt.