47.De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep op 30 mei 2013, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Het klopt dat ik [zus van medeverdachte] op haar mobiele telefoon heb opgebeld vanuit de gevangenis en dat ik haar gezegd heb: “Kiko mi a bisa bo. No keda hode ku mi famia nan, paso ora ku mi Sali, mi ta mustra bo mi kaliber”.
Kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Parketnummer 500.00586/11
Feit 1 impliciet subsidiair:
Medeplegen van doodslag,
strafbaar gesteld bij artikel 300 jo artikel 49 van het Wetboek van Strafrecht (oud).
Feit 2 meer subsidiair:
Medeplegen van het opzettelijk en wederrechtelijk beschadigen van enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, meermalen gepleegd,
strafbaar gesteld bij artikel 366 jo artikel 49 van het Wetboek van Strafrecht (oud).
Feit 3:
Medeplegen van overtreding van het bij artikel 3 van de Vuurwapenverordening 1930 gestelde verbod,
strafbaar gesteld bij artikel 11 van die verordening juncto artikel 49 van het Wetboek van Strafrecht (oud).
Feit 6:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht,
strafbaar gesteld bij artikel 298 van het Wetboek van Strafrecht (oud).
Feit 7
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort beschadigen, meermalen gepleegd,
strafbaar gesteld bij artikel 366 van het Wetboek van Strafrecht (oud).
Parketnummer 500.01066/12
Feit 1
Opzettelijk zich, na op openbaar gezag of krachtens rechterlijke uitspraak of beschikking van zijn vrijheid te zijn beroofd, daaraan onttrekken,
strafbaar gesteld bij artikel 2:145 van het Wetboek van Strafrecht.
Feit 2
Diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak,
strafbaar gesteld bij artikel 2:289 van het Wetboek van Strafrecht.
Feit 3
Opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven/beroofd houden,
strafbaar gesteld bij artikel 2:249 van het Wetboek van Strafrecht.
Feit 4:
Overtreding van het bij artikel 3 van de Vuurwapenverordening 1930 gestelde verbod,
strafbaar gesteld bij artikel 11 van die verordening juncto artikel 1:224 van het Wetboek van Strafrecht.
Feit 5:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht,
strafbaar gesteld bij artikel 2:255 van het Wetboek van Strafrecht.
Het bewezenverklaarde is strafbaar nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid ervan opheffen of uitsluiten.
Motivering oplegging van straf en maatregel
Gelet op de bedreiging met levenslange gevangenisstraf in artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht (oud) moet artikel 2:259 van het (huidige) Wetboek van Strafrecht worden beschouwd als de voor de verdachte gunstigste bepaling, nu daarin als strafmaat is bepaald een gevangenisstraf van ten hoogste vierentwintig jaar of een geldboete van de vijfde categorie. Om die reden zal het Hof voor de bepaling van de straf artikel 2:259 van het (huidige) Wetboek van Strafrecht toepassen.
Bij de bepaling van de straf heeft het Hof rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, met de omstandigheden waaronder de verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt en met de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. Meer in het bijzonder heeft het Hof daarbij het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft [slachtoffer] op de openbare weg op een zeer gewelddadige wijze om het leven gebracht. Doodslag is een van de zwaarste delicten die het Wetboek van Strafrecht kent, omdat het bescherming beoogt te bieden tegen de aantasting van het hoogste goed dat de mens heeft, te weten het leven. De verdachte heeft hiermee de nabestaanden, met name de ouders van het slachtoffer, onmetelijk en onherstelbaar leed toegebracht. Daarnaast wekken dergelijke misdrijven hevige gevoelens van angst, onveiligheid en onrust op in de samenleving. Hierop kan in beginsel slechts worden gereageerd met de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur.
De verdachte heeft voorts [zus van medeverdachte] gedurende langere tijd van haar vrijheid beroofd. Hij heeft haar voor de ogen van haar vijfjarige dochter uit huis gesleurd en meegenomen in een auto en haar vervolgens gedwongen urenlang op blote voeten in onherbergzaam gebied te lopen. Ook heeft hij haar mishandeld en bedreigd.
Hiernaast heeft de verdachte een beveiligingsmedewerkster bedreigd, vuurwapens voorhanden gehad, een auto gestolen en goederen vernield. De verdachte heeft daarmee geen enkel respect getoond voor de lichamelijke en geestelijke integriteit van zijn medemens en hun eigendommen. Een groot deel van de gepleegde feiten heeft de verdachte bovendien gepleegd terwijl hij voortvluchtig was.
Het Hof houdt voorts rekening met het psychiatrisch rapport dat is opgemaakt over de verdachte door psychiater G. Matroos. Het Hof neemt de bevindingen en conclusies uit voormeld rapport over en maakt deze tot de zijne.
De verdachte heeft tijdens de behandeling in eerste aanleg gesteld dat hij bij aanvang van de voorlopige hechtenis drie maanden heeft vastgezeten in een politiecel. Deze stelling is door de procureur-generaal in hoger beroep niet betwist, zodat het Hof van de juistheid van deze stelling uitgaat. Gelet hierop zal het Hof de duur van de overwogen gevangenisstraf voor de duur van eenentwintig (21) jaren verminderen met drie (3) maanden.
Het in beslag genomen en niet teruggegeven vuurwapen dient te worden onttrokken aan het verkeer, omdat uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het bij parketnummer 500.01066 onder feit 4 bewezenverklaarde feit met betrekking tot dat voorwerp is begaan en het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
Aanvulling toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 1:74 en 1:75 van het Wetboek van Strafrecht.