ECLI:NL:OGHACMB:2013:11

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
25 juni 2013
Publicatiedatum
12 augustus 2013
Zaaknummer
58685 – HAR 72/12
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van het Hof in een verzoek om inschrijving van een merkdepot

In deze zaak heeft de rechtspersoon ALLIED DOMECQ SPIRITS & WINE LIMITED, hierna te noemen Domecq, een verzoek ingediend bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Het verzoek betreft de inschrijving van een depot van een uittreksel van een akte die de overdracht van het uitsluitend recht op een merk aan Domecq betreft. Het Hof heeft op 25 juni 2013 uitspraak gedaan en zich onbevoegd verklaard om de zaak te behandelen. De zaak is doorverwezen naar het bevoegde civiele Gerecht in eerste aanleg (GEA).

Domecq heeft op 26 november 2012 een verzoekschrift ingediend, maar het Bureau voor de Intellectuele Eigendom van Curaçao heeft niet tijdig een verweerschrift ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 12 februari 2013 zijn vertegenwoordigers van zowel Domecq als het Bureau verschenen. Het Hof heeft vastgesteld dat het Bureau een verzoek tot inschrijving van een merkdepot heeft geweigerd, omdat er niet voldaan was aan bepaalde wettelijke vereisten. Domecq heeft betwist dat het Bureau rechtmatig handelde door de inschrijving te weigeren.

Het Hof heeft in zijn overwegingen uiteengezet dat de bevoegdheid om kennis te nemen van het verzoek niet bij hen ligt, maar bij de civiele rechter. Dit is gebaseerd op de bepalingen van de Merkenlandsverordening en de relevante artikelen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Het Hof heeft geconcludeerd dat de civiele rechter bevoegd is om kennis te nemen van verzoeken die voortvloeien uit de weigering van het Bureau om een depot in te schrijven.

De beslissing van het Hof houdt in dat Domecq de kosten van de procedure moet dragen en dat de zaak is verwezen naar het GEA voor verdere behandeling. De griffier van het Hof is belast met het toezenden van een afschrift van de beschikking aan de rolrechter van het GEA. Deze beschikking is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 25 juni 2013 in Curaçao.

Uitspraak

Registratienrs. 58685 – HAR 72/12
Uitspraak: 25 juni 2013
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN
ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN EN VAN
BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Beschikking in de zaak van:
de rechtspersoon naar het recht van Engeland en Wales ALLIED DOMECQ SPIRITS & WINE LIMITED,
in deze zaak domicilie gekozen hebbende ten kantore van haar gemachtigde,
hierna te noemen: Domecq,
verzoekster,
gemachtigde: mr. A.C.A. Gonzales,
tegen
1. de openbare rechtspersoon BUREAU VOOR DE INTELLECTUELE EIGENDOM VAN HET LAND CURAÇAO,
2. de openbare rechtspersoon BUREAU VOOR DE INTELLECTUELE EIGENDOM VAN HET LAND SINT MAARTEN,
gevestigd in Curaçao,
hierna te noemen: het Bureau,
gerekwestreerde,
gemachtigde: mr. M.J. Eisden.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Domecq heeft op 26 november 2012 bij de griffie van het Hof een verzoekschrift ex artikel 12 van de Merkenlandsverordening 1995, met producties, ingediend. Voor haar verzoeken zij verwezen naar het verzoekschrift, p. 12.
1.2.
Het Bureau heeft niet vóór de mondelinge behandeling een verweerschrift ingediend.
1.3.
Op 12 februari 2013 heeft een mondelinge behandeling plaats gevonden. Voor Domecq is verschenen haar gemachtigde. Voor het Bureau zijn verschenen G. Maduro, plaatsvervangend directeur, N. Nieves, hoofd afdeling registratie, en T. Wawoe, waarnemend hoofd afdeling registratie, alsmede de gemachtigde van het Bureau. De gemachtigde van het Bureau heeft gepleit aan de hand van een overgelegd ‘Pleitnota tevens verweerschrift’.
1.4.
Beschikking is nader bepaald op heden.

2.Waarvan het Hof uitgaat

2.1.
Domecq heeft verzocht aan het Bureau om inschrijving van een depot van een uittreksel van een akte betreffende
overdrachtvan het uitsluitend recht op een merk aan hem, als bedoeld in artikel 21, vierde lid, van de Merkenlandsverordening 1995 (hierna: Merkenlandsverordening). In artikel 9, eerste lid, van het Merkenlandsbesluit is bepaald wat een zodanig verzoek moet bevatten.
2.2.
Domecq heeft mede verzocht om
vernieuwingvan de inschrijving van het depot in verband met tijdsverloop, als bedoeld in artikel 20, derde lid, van de Merkenlandsverordening. In artikel 10, eerste lid, van het Merkenlandsbesluit is bepaald welke gegevens een zodanig verzoek moet bevatten.
2.3.
Omdat het laatste adres van de vorige merkhouder niet was ingeschreven, dient Domecq volgens het Bureau een adreswijziging in te dienen betreffende de vorige merkhouder, voordat tot de inschrijving van de overdracht kan worden overgegaan. Domecq voldoet niet aan dit verzoek, aangezien dit volgens haar niet op de wet is gebaseerd en niet redelijk is. Het Bureau stelt Domecq een termijn om aan het voor een verzoek tot aantekening van een wijziging in het register gestelde vereiste, als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van het Merkenlandsbesluit, te voldoen. Na het verstrijken van de gestelde termijn stelt het Bureau het verzoek buiten behandeling, als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van het Merkenlandsbesluit.
2.4.
Domecq heeft zich bij verzoekschrift gewend tot het Hof (artikel 12, eerste lid, van de Merkenlandsverordening).

3.Wettelijk kader

Merkenlandsverordening
3.1.
Ingevolge artikel 1 van de Merkenlandsverordening is er een Bureau voor de Intellectuele Eigendom, verder te noemen: het Bureau.
3.2.
Ingevolge artikel 4, zoals dit luidde tot 10 oktober 2010, kan, ingeval de bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van de Nederlandse Antillen niet een rechter aanwijzen, voor wie de rechthebbende op een merk tot vaststelling van zijn recht of wegens inbreuk daarop kan worden opgeroepen, de verweerder voor het gerecht in eerste aanleg, zittingsplaats Curaçao, worden opgeroepen.
3.3.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, weigert het Bureau een depot in te schrijven, indien naar zijn oordeel:
a. het gedeponeerde teken niet beantwoordt aan de in artikel 5 gegeven omschrijving van een merk, met name wanneer het ieder onderscheidend vermogen in de zin van artikel 6quinquies B, tweede lid, van het Verdrag van Parijs mist.
b. het depot betrekking heeft op een merk als bedoeld in artikel 8 onderdelen a, b en g.
3.4.
Ingevolge het vierde lid wordt de inschrijving van het depot geheel of gedeeltelijk geweigerd, indien de bezwaren van het Bureau tegen de inschrijving niet binnen de gestelde termijn zijn opgeheven.
3.5.
Ingevolge artikel 12, eerste lid, kan de deposant zich binnen zes weken na de kennisgeving bedoeld in artikel 11, vierde lid, bij verzoekschrift wenden tot het Gemeenschappelijk Hof van Justitie.
3.6.
Ingevolge artikel 20, derde lid, wordt de inschrijving op verzoek vernieuwd, voor verdere termijnen van 10 jaren, met inachtneming van de vormvereisten en tegen betaling van de bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, bepaalde rechten.
3.7.
Ingevolge artikel 21, vierde lid, voor zover thans van belang, kan de overdracht of andere overgang niet aan derden worden tegengeworpen dan na inschrijving van het depot van een uittreksel der akte, waaruit van die overgang blijkt, of van een daarop betrekking hebbende, door de betrokken partijen ondertekende verklaring, mits dit depot is verricht met inachtneming van de gestelde vormvereisten en tegen betaling van de rechten, bepaald bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen.
3.8.
Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, is het Bureau, behalve met de bij de voorgaande artikelen opgedragen taak, belast met het aanbrengen van wijzigingen in de inschrijvingen, op verzoek van de houder, of op grond van rechterlijke beslissingen.
3.9.
Ingevolge het tweede lid, voor zover thans van belang, worden bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, het bedrag van de rechten, te innen voor de in het eerste lid van dit artikel bedoelde verrichtingen, bepaald.
Merkenlandsbesluit
3.10.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van het Merkenlandsbesluit, voor zover thans van belang, geschiedt het depot van een merk door de indiening bij het Bureau van een document, waarop voorkomen naam en adres van de deposant.
3.11.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, wordt ieder verzoek tot wijziging van de inschrijving in het register aan het Bureau gericht en bevat het nummer van de inschrijving, de naam en het adres van de houder van het merk, zijn handtekening of die van zijn gemachtigde en, in voorkomend geval, naam en adres van de gemachtigde.
3.12.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, voor zover thans van belang, geschiedt het verzoek tot vernieuwing van de inschrijving van een depot door indiening bij het Bureau van een door de houder of zijn gemachtigde ondertekend formulier, dat de volgende gegevens bevat: de naam van de houder van het merk en zijn adres.
3.13.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, stelt het Bureau, indien bij een verzoek tot aantekening van een wijziging in het register, of bij aanvragen van verzoeken als bedoeld in artikel 16, niet is voldaan aan het in dit landsbesluit bepaalde of indien de verschuldigde rechten of vergoedingen niet of niet volledig zijn betaald, betrokkene hiervan onverwijld in kennis en geeft hem een termijn van drie maanden om de gebreken alsnog op te heffen.
3.14.
Ingevolge het tweede lid worden, indien binnen de gestelde termijn niet is voldaan aan het bepaalde in het eerste lid, de ontvangen stukken verder buiten behandeling gelaten en worden de ontvangen rechten en vergoedingen, verminderd met de helft, terugbetaald.
3.15.
Ingevolge artikel 22, eerste lid, onder h, wordt het bedrag van rechten of vergoedingen ten aanzien van de inschrijving van naams- of adreswijziging van de houder, licentiehouder, pandhouder of beslaglegger vastgesteld op Naf. 150,00.
Invoeringslandsverordening administratieve rechtspraak
3.16.
Ingevolge artikel LXVII van de Invoeringslandsverordening administratieve rechtspraak is, indien ingevolge een wettelijke regeling tegen een beslissing van een bestuursorgaan een recht van beroep is toegekend bij het Gerecht in eerste aanleg dan wel op het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, de Landsverordening administratieve rechtspraak van overeenkomstige toepassing, voor zover die wettelijke regeling of de aard van de betrekkelijke aangelegenheid zich daartegen niet verzet.

4.Bevoegdheid van het Hof

4.1.
Het Hof stelt voor de goede orde voorop – ook al is zulks, zoals hierna zal blijken (rov. 4.6-4.7), niet direct van betekenis voor de onderhavige zaak – dat het (na de Merkenlandsverordening tot stand gekomen) artikel LXVII van de Invoeringslandsverordening administratieve rechtspraak (zie hiervóór rov. 3.16) niet bewerkstelligt dat niet de civiele rechter maar de Lar-rechter de bevoegde rechter is als bedoeld in artikel 12 van de Merkenlandsverordening.
4.2.
De Merkenlandsverordening 1995 (P.B. 1996, no. 188) is, blijkens tekst en wetsgeschiedenis (Memorie van Toelichting,
Staten van de Nederlandse Antillen1974/1975, 1757, no. 3, p. 1-2), in beginsel gebaseerd op de in Nederland geldende Eenvormige Beneluxwet op de merken (stand 1995). In Nederland is de civiele rechter ter zake bevoegd, te weten het Gerechtshof te 's-Gravenhage (artikel 6ter van de Eenvormige Beneluxwet op de merken).
4.3.
Het Bureau moet als bestuursorgaan worden aangemerkt. De bevoegdheden van het Bureau zijn bij ministeriële beschikking met algemene werking geregeld, te weten de Ministeriele beschikking met algemene werking van 27 november 2000 houdende regelen betreffende de status, taken en bevoegdheden van het Bureau voor de Intellectuele Eigendom van de Nederlandse Antillen (Regeling BIE).
4.4.
Een weigering een depot in te schrijven is echter niet gericht op het in het leven roepen van enig publiekrechtelijk rechtsgevolg (vgl. in dit verband Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State 12 juni 2013, LJN: LJN: CA2887). Met een zodanige inschrijving wordt de verhouding tussen de merkhouder en derden bepaald, niet die met de overheid.
4.5.
Onder deze omstandigheden is de civiele rechter bevoegd kennis te nemen van een verzoekschrift na een weigering tot inschrijving van een depot. In het midden kan blijven of de slotzinsnede van artikel LXVII van de Invoeringslandsverordening administratieve rechtspraak (‘voor zover die wettelijke regeling of de aard van de betrekkelijke aangelegenheid zich daartegen niet verzet’) niet tot hetzelfde resultaat moet leiden.
4.6.
Met het Bureau (pleitnota tevens verweerschrift, onder 7 e.v.) is het Hof echter van oordeel dat artikel 12 van de Merkenlandsverordening in het onderhavige geval niet van toepassing is. Dit artikel betreft uitsluitend het (initiële) depot van een merk en niet de daarvan te onderscheiden vernieuwing van de inschrijving van het depot (artikel 20) of de inschrijving van een overdracht of overgang (artikel 21). Zie onder meer artikel 22, eerste lid, onder a, onderscheidenlijk b, onderscheidenlijk f, van het Merkenlandsbesluit.
4.7.
Voorts beperkt artikel 12 (in verbinding met artikel 11) van de Merkenlandsverordening zich tot de absolute nietigheidsgronden (merk ongeschikt of misleidend), waaraan het Bureau ambtshalve moet toetsen. In casu zijn deze gronden niet aan de orde. In casu gaat het om een betwiste ongenoegzaamheid van stukken.
4.8.
Indien niet het Hof bevoegd is, rijst de vraag welke rechter bevoegd is ten aanzien van de inschrijving van een overdracht en een vernieuwing. In de Merkenlandsverordening is ter zake geen rechtsmiddelenbepaling opgenomen. Ter beantwoording van deze vraag moet worden bezien of het gaat om beschikkingen. In aansluiting op wat hiervóór is vermeld over de beslissing omtrent een inschrijving (rov. 4.4), kunnen de beslissingen omtrent inschrijving van een overdracht en een vernieuwing evenmin als zodanig worden aangemerkt. Onder deze omstandigheden is de civiele rechter en niet de Lar-rechter bevoegd kennis te nemen van rechtsmiddelen aangewend tegen zodanige beslissingen van het Bureau.
4.9.
De zaak voor het civiele Gerecht in eerste aanleg zal overigens niet – nu zulks niet uit de wet voortvloeit (artikel 429b, eerste lid, Rv) – eindigen in een beschikking, zoals de zaak als bedoeld in artikel 12 Merkenlandsverordening, maar in een vonnis.
4.10.
Uit het voorgaande volgt dat het Hof onbevoegd is kennis te dragen van het verzoek. Domecq dient de kosten van deze procedure te dragen.
4.11.
Hoewel ter zake, anders dan in Nederland (artikel 73 RvNed), een specifieke bepaling ontbreekt, zal het Hof de zaak verwijzen naar het wel bevoegde civiele GEA (in AR-zaken). De Rijkswet Gemeenschappelijk Hof van Justitie en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering staan aan deze verwijzing niet in de weg.
4.12.
Op maandag 12 augustus 2013 is de eerste rolzitting van het GEA na het reces. Domecq kan dan desgewenst bij conclusie haar eis aanpassen.

5.Beslissing

Het Hof:
- verklaart zich onbevoegd;
- veroordeelt Domecq in de kosten van deze procedure voor het Hof aan de zijde van het Bureau gevallen en tot op heden begroot op NAF. 5.100,= aan gemachtigdensalaris;
- verwijst de zaak naar de rolzitting van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van 12 augustus 2013 voor conclusie zijdens Domecq;
- bepaalt dat de griffier van het Hof een afschrift van deze beschikking doet toekomen aan de rolrechter van het GEA.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J. de Boer, J.P. de Haan en F.J. Lourens, leden van het Hof, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 juni 2013 in Curaçao, in tegenwoordigheid van de griffier.