ECLI:NL:OGHACMB:2012:CA0518

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
14 december 2012
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
AR 53/2010 Ghis 55841– H 195/12
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding en ongerechtvaardigde verrijking in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 14 december 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellante, de naamloze vennootschap Petrudon Architects & Construction N.V., heeft schadevergoeding gevorderd in hoger beroep tegen de oorspronkelijke eiser, aangeduid als [X]. De vordering van Petrudon kan echter niet worden toegewezen, omdat het Hof oordeelt dat er onvoldoende bewijs is voor de stelling van ongerechtvaardigde verrijking. Het Hof heeft vastgesteld dat Petrudon in eerste aanleg geen vergoeding heeft gevorderd, waardoor een toewijzing in hoger beroep niet mogelijk is volgens artikel 280 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Het Hof heeft verder geoordeeld dat Petrudon zich beroept op een retentierecht, maar dat de relevante artikelen van het Burgerlijk Wetboek in dit geval niet van toepassing zijn. Petrudon heeft onvoldoende feitelijke onderbouwing gegeven voor haar beroep op redelijkheid en billijkheid, en het Hof heeft geen bijzondere omstandigheden kunnen vaststellen die aanleiding geven tot toekenning van een vergoeding aan Petrudon. De grieven van Petrudon zijn dan ook tevergeefs voorgesteld, en het Hof heeft het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg bevestigd. Petrudon is als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

Registratienummer: AR 53/2010 Ghis 55841– H 195/12
Uitspraak: 14 december 2012
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
de naamloze vennootschap PETRUDON ARCHITECTS & CONSTRUCTION N.V.,
gevestigd in Sint Maarten,
oorspronkelijk gedaagde,
thans appellante,
gemachtigde: mr. R.A. Groenveldt (thans gedesisteerd),
hierna: Petrudon,
tegen
[X],
wonende in Sint Maarten,
oorspronkelijk eiser,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. R.F. Gibson Jr.,
hierna: [X].
1. Het verloop van de procedure
1.1 Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (GEA), wordt verwezen naar het tussen partijen in de zaak met nummer AR 2010/53 gewezen en op 14 december 2010 uitgesproken vonnis.
1.2 Petrudon is bij akte van hoger beroep, ingekomen op 25 januari 2011, in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis van 14 december 2010. In een op 7 februari 2011 ingediende memorie van grieven, met producties, heeft Petrudon drie grieven aangevoerd en toegelicht en geconludeerd dat het Hof het bestreden vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende, onder aanvulling of verbetering van gronden de vorderingen van Petrudon alsnog zal toewijzen, met veroordeling van [X] in de kosten van beide instanties.
1.3 [X] heeft op 23 juni 2011 een memorie van antwoord ingediend, met producties, waarin wordt geconcludeerd dat het Hof de uitspraak van het GEA zal bevestigen, met veroordeling van Petrudon in de kosten van het hoger beroep.
1.4 Op 9 november 2012, de nader voor schriftelijk pleidooi bepaalde dag, is aan Petrudon akte niet dienen verleend. [X] heeft afgezien van pleidooi.
1.5 Vonnis is bepaald op heden.
2. De ontvankelijkheid
Petrudon is tijdig en op de juiste wijze in beroep gekomen van het bestreden vonnis, zodat zij daarin kan worden ontvangen.
3. De grieven
Voor de inhoud van de grieven verwijst het Hof naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1 Het GEA heeft onder 2 van het bestreden vonnis feiten vastgesteld. Behoudens de vaststelling onder a van het eigendom van het perceel grond gelegen aan de A. Th. Illidge Road, omschreven in meetbrief 137/1989 (hierna: het perceel), zijn tegen de feiten, opgesomd onder b tot en met h, geen grieven gericht. Ambtshalve ziet het Hof tegen deze vaststelling geen bezwaren, zodat het Hof daarvan ook zal uitgaan.
4.2 [X] heeft erkend geen eigenaar te zijn van het perceel, doch het recht van erfpacht daarvan te hebben. Grief 2 slaagt derhalve.
4.3 De grieven 1 en 3 lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Daarin klaagt Petrudon dat het GEA op grond van onjuiste overwegingen en in strijd met de geldende wetgeving en jurisprudentie heeft geoordeeld dat aan haar geen vergoeding toekomt. In dat verband heeft Petrudon zich beroepen op de toepassing van redelijkheid en billijkheid in de rechtsverhouding tussen Petrudon en [X] en ongerechtvaardigde verrijking.
4.4 Terecht heeft [X] erop gewezen dat Petrudon (in reconventie) in eerste aanleg geen vergoeding heeft gevorderd. Van een toewijzing van een vergoeding in hoger beroep kan dan ook geen sprake zijn (artikel 280 lid 1 Rv). Naar het Hof begrijpt, beroept Petrudon zich op een retentierecht op grond van de artikelen 5:105 leden 2 en 3 BW in verbinding met de artikelen 5:99 en 5:100 BW. Bedoelde artikelen missen in dit geval toepassing nu aan Petrudon een recht van erfpacht noch een recht van opstal is overgedragen op een wijze die aan de wettelijke eisen voldoet. Het beroep van Petrudon op de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid faalt, nu Petrudon dit beroep onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd.
4.5 Het Hof vat de stellingen van Petrudon aldus op dat zij zich ook op opschorting beroept nu volgens Petrudon sprake zou zijn van ongerechtvaardigde verrijking van [X]. Ter zake heeft Petrudon gesteld dat er geen redelijke grondslag is dat Rampersdad de waarde van het gebouw op het perceel verkrijgt zonder Petrudon hiervoor te vergoeden. Petrudon kan hierin niet worden gevolgd nu de wederzijdse rechten en verplichtingen van partijen met betrekking tot het gebouw en het perceel expliciet zijn geregeld in de huurovereenkomst van 1 juni 1993 en deze juist de grondslag vormt voor de ter beschikkingsteling van het gebouw aan [X] na ommekomst van de huurovereenkomst op 31 augustus 2008. Los daarvan heeft Petrudon - op wie de stelplicht en de bewijslast rust - onvoldoende gesteld dat sprake is van een verrijking van [X] ten koste van Petrudon. Daarbij neemt het Hof in aanmerking dat Petrudon gedurende de duur van de overeenkomst (15 jaar) zonder verdere vergoeding het genot heeft gehad van het perceel en het gebouw en gedurende deze periode de onderhuurpenningen heeft geïncasseerd. De verwijzing naar de jurisprudentie kan Petrudon niet baten. Immers, Petrudon heeft geen bijzondere omstandigheden gesteld, noch zijn die anderszins gebleken, die aanleiding geven tot toekenning van een vergoeding aan Petrudon. Het enkele feit dat na ommekomst van de huurovereenkomst aan Petrudon geen vergoeding is betaald is in de gegeven omstandigheden onvoldoende. Het bewijsaanbod wordt daarom ook gepasseerd.
4.6 Gelet op het voorgaande zijn de grieven tevergeefs voorgesteld. Petrudon zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden veroordeeld.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
- bevestigt het vonnis waarvan beroep;
- veroordeelt Petrudon in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van [X] gevallen en tot op heden begroot op NAF. 300,50 aan verschotten NAF. 3.400,-- aan salaris voor de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J. de Boer, J.P.C. van Dam van Isselt en
F.J. Lourens, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken op 14 december 2012.