In gevolge artikel 1, tweede lid, aanhef en onder b, van de Landsverordening tarief van invoerrechten (hierna: de Lvti) wordt onder douaneautoriteiten verstaan: de Inspecteur der Invoerrechten en Accijnzen of de door hem aangewezen ambtenaren.
Ingevolge artikel 166, eerste lid, kan de minister, indien zich bij de toepassing van de landsverordening ten aanzien van gevallen of groepen van gevallen onbillijkheden van overwegende aard voordoen, gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de verschuldigde invoerrechten verlenen.
2.3. Meva betoogt dat het Gerecht heeft miskend dat de beschikking van de minister van 12 oktober 2009 krachtens artikel 166 van de Lvti is gegeven en daartegen geen bezwaar bij de douaneautoriteiten kon worden gemaakt.
2.3.1. Dat betoog slaagt. De beschikking van 12 oktober 2009 is door de minister gegeven krachtens artikel 166, eerste lid, van de Lvti. Die landsverordening voorziet niet in beroep tegen beschikkingen van de minister, gegeven krachtens die bepaling, bij een andere administratieve rechter, als bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Lar. Ook anderszins is daarin niet voorzien. Weliswaar voorziet artikel 128b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Aviud in de mogelijkheid bezwaar te maken tegen een krachtens de Lvti gegeven beschikking, maar dat betreft beschikkingen van de douaneautoriteiten, zijnde de Inspecteur der Invoerrechten en Accijnzen of de door hem aangewezen ambtenaren, en niet door de minister krachtens artikel 166, eerste lid, van de Lvti gegeven beschikkingen. Tegen de beschikking van 12 oktober 2009 kon daarom ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Lar beroep bij het Gerecht worden ingesteld.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen het Gerecht had behoren te doen, zal het Hof het door appellant gedane verzet gegrond verklaren. Nu het Gerecht aan beoordeling van de door Meva in beroep aangevoerde beroepsgronden niet is toegekomen, zal het Hof dat, doende hetgeen het Gerecht had behoren te doen, doen.
2.5. Meva betoogt dat de minister heeft miskend dat de door haar ingevoerde goederen zijn gefinancierd met ontwikkelingsgelden die zijn bestemd voor het creëren en ontwikkelen van arbeidsplaatsen in Curaçao en daarom in beginsel op de voet van artikel 75, eerste lid, aanhef en onder l, van de Lvti voor vrijstelling van invoerrechten en omzetbelasting in aanmerking komen. Doordat zij hierover invoerrechten en omzetbelasting moet betalen, worden ontwikkelingsgelden oneigenlijk gebuikt. De minister heeft onvoldoende stilgestaan bij de gevolgen die dit voor de ontwikkelingsprogramma's hier te lande heeft. Voorts was het voor haar moeilijk om informatie te verkrijgen over de wettelijke vereisten voor het verkrijgen van vrijstelling van invoerrechten en omzetbelasting en was zij daarom niet tijdig op de hoogte van het vergunningvereiste, aldus Meva.
2.5.1. Dat betoog faalt. Dat de Lvti, als gesteld, in vrijstelling van invoerrechten en omzetbelasting voor goederen die voor ontwikkelingshulp zijn bestemd, voorziet, maar het voor Meva moeilijk was om informatie te vergaren over de eisen die voor het verkrijgen ervan gesteld worden, maakt niet dat geoordeeld moet worden dat de minister zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat zich hier geen zodanige onbillijkheden voordoen, dat die hem tot de gevraagde kwijtschelding aanleiding gaven. Hetzelfde geldt voor de gestelde omstandigheid dat door de heffing van die rechten en belasting minder middelen ter beschikking komen voor ontwikkelingsprogramma’s.
2.6. Meva betoogt verder dat de beschikking van 12 oktober 2009 in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Daartoe stelt zij dat van algemene bekendheid is dat de minister de in artikel 166, eerste lid, van de Lvti aan hem toegekende bevoegdheid eerder heeft aangewend om de invoer van goederen die bestemd waren voor armoedebestrijding en ontwikkeling en zelfontplooiing van de bevolking van Curaçao, van invoerheffing te vrijwaren. Volgens haar is krachtens die bepaling onder meer kwijtschelding verleend voor een container met daarin sportschoenen en honkballen, literatuur, bestemd voor een middelbare school en kantoormeubilair, bestemd voor ambtenaren.
2.6.1. Meva heeft dit betoog niet nader toegelicht. Reeds om die reden faalt het.
2.7. Het beroep is ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.