Ingevolge artikel 16 van de Staatsregeling worden allen die zich in het land bevinden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, huidskleur, geslacht, taal, nationale of maatschappelijke afkomst, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte of op welke grond dan ook is niet toegestaan.
2.4.3. Verboden discriminatie, als bedoeld in de hiervoor onder 2.4.2. vermelde bepalingen, zou zich voordoen, indien toepassing van artikel 8 van het Uitvoeringsbesluit de minister er toe zou nopen gelijke gevallen ongelijk te behandelen zonder dat daarvoor een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat. Op het terrein van economisch en sociaal beleid komt aan de regelgever in het algemeen een ruime beoordelingsvrijheid toe bij het beantwoorden van de vraag of er een objectieve en redelijke grond bestaat om bepaalde categorieën van personen verschillend te behandelen (EHRM 18 februari 2009, Andrejeva tegen Letland, no. 55707/00, paragraaf 89). Indien het niet gaat om onderscheid op basis van aangeboren kenmerken van een persoon, zoals geslacht, ras en etnische afkomst, dient het oordeel van de wetgever daarbij te worden geëerbiedigd, tenzij het van redelijke grond ontbloot is (EHRM 12 april 2006, Stec, nr. 65731/01, paragraaf 52, en EHRM 4 november 2008, Carson, nr. 42184/05, paragraaf 73 en 80).
2.4.4. In de toelichting bij het Uitvoeringsbesluit (AB 2008, no. 37) wordt voor het in artikel 8 gemaakte onderscheid de volgende reden gegeven:
"Bekend is dat op Sint Maarten de bevolkingsgroep tussen de leeftijden van 16 en 24 jaar de groep constitueert die vereenzelvigd wordt met sociale problemen van uiteenlopende aard. Meer mensen uit deze kwetsbare leeftijdsgroep tot het eiland toelaten wordt, in dat opzicht, geacht niet verantwoord te zijn."
Voor zover de bepaling een ongelijke behandeling van gelijke gevallen regelt, kan, gelet op de in de toelichting weergegeven achtergrond daarvan, niet worden geoordeeld dat de keuze van de wetgever van redelijke grond is ontbloot, noch dat deze tot een ongelijke behandeling leidt die disproportioneel is aan dat doel. Het betoog faalt.
2.5. De werkgeefster betoogt verder dat artikel 8 van het Uitvoeringsbesluit wegens strijd met de Lav buiten toepassing had moeten worden gelaten. Daartoe stelt zij dat de Lav tot doel heeft om de lokale arbeidsmarkt te beschermen en artikel 8 van het Uitvoeringsbesluit een ander doel dient, te weten het bestrijden van een sociaal probleem. Zij wijst in dit verband op de hiervoor onder 2.4.4 vermelde toelichting op die bepaling. Door artikel 8 van het Uitvoeringsbesluit aldus vast te stellen, is de eilandsraad buiten de grenzen die artikel 8, eerste lid, onder f van de Lav stelt, getreden, aldus de werkgeefster.
2.5.1. Ook dat betoog faalt. Volgens de considerans van de Lav is het in verband met het ontwikkelen van een eigen beleid terzake de tewerkstelling van vreemdelingen, inzake de toelating tot verblijf, het daarbij toe te passen restrictief toelatingsbeleid, de bestrijding van illegale tewerkstelling en het waarborgen van een zo groot mogelijke vrijheid van arbeidskeuze, wenselijk regels te stellen met betrekking tot het doen verrichten van arbeid door vreemdelingen. Uit de door de werkgeefster aangehaalde toelichting op het Uitvoeringsbesluit volgt niet dat de in artikel 8 van het Uitvoeringsbesluit gestelde minimum leeftijdsgrens is opgenomen om een sociaal probleem op te lossen, maar worden de sociale problemen van uiteenlopende aard bij inwoners in de leeftijdsgroep van 16 tot en met 24 jaar ten grondslag gelegd aan het in dat artikel voor de verlening van een tewerkstellingsvergunning gestelde leeftijdsvereiste. Dat dit leeftijdsvereiste is gesteld om de inwoners van Sint Maarten in de desbetreffende leeftijdsgroep zoveel mogelijk kansen op de arbeidsmarkt te geven, brengt niet mee dat daarmee de regelgevende bevoegdheid welke aan de besluitgever is toegekend bij voormeld artikel 8, eerste lid, aanhef en onder f, van de Lav, door deze is te buiten gegaan. In hetgeen de werkgeefster in beroep heeft aangevoerd, bestaat daarom geen aanleiding voor het oordeel dat artikel 8 van het Uitvoeringsbesluit wegens strijd met de Lav buiten toepassing moet worden gelaten.
2.6. Het beroep is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.