2. Overwegingen
2.1. Bij het landsbesluit van 30 juni 2008, no. 1, is de pensioengrondslag van appellante op Afl. 18.295,- per maand met ingang van 1 januari 2006 en Afl. 18.789,- per maand met ingang van 1 januari 2007 bepaald.
Bij het landsbesluit van 24 juli 2008, no.1, is bepaald dat de toelage van 25% in de bezoldiging van appellante wordt geïncorporeerd en de hoogte van haar bezoldiging per 1 januari 2006 Afl. 18.295,- per maand en met ingang van 1 januari 2007 Afl. 18.798,- per maand bedraagt.
Bij uitspraak van 18 december 2009 in zaak nr. HLAR 058/09 (LJN: BN6819) heeft het Hof de uitspraak van het Gerecht, waarbij het door appellante tegen die landsbesluiten ingestelde beroep ongegrond is verklaard, bevestigd.
2.2. De minister heeft aan de in beroep bestreden beschikking ten grondslag gelegd dat het verzoek van appellante ertoe strekt van in rechte onaantastbare landsbesluiten terug te komen en aan dat verzoek geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd.
2.3. Het Gerecht heeft overwogen dat de minister aldus terecht een rechterlijke uitspraak, evenmin als een beroep op het gelijkheidsbeginsel, als een nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid heeft aangemerkt die hem tot het terugkomen van een in rechte onaantastbare beschikking nopen.
2.4. Appellante betoogt dat het Gerecht daarmee heeft miskend dat de minister ten onrechte een beroep op het gelijkheidsbeginsel in Aruba, waar een met artikel 4:6 van de Nederlandse Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) vergelijkbare bepaling ontbreekt, niet als een nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid heeft aangemerkt. Uit de uitspraak van de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van 11 maart 2010 in de zaken nrs. RvBAz 2009/14 en 14a, waarbij de minister is opgedragen de bezoldiging van twee leden van het Openbaar Ministerie van Aruba aan te passen, volgt dat met de in rechte onaantastbare beschikkingen, waarvan zij wijziging heeft verzocht, het gelijkheidsbeginsel is geschonden, aldus appellante.
2.4.1. Zoals het Hof eerder heeft overwogen (onder meer uitspraken van 29 november 2004 in zaak nr. 34 HLAR 33/03; LJN: BF3982 en van 2 december 2011 in zaak nr. HLAR 47352/11; LJN: BV2054), kan niet worden aanvaard dat langs de weg van het indienen van een verzoek om van een in rechte onaantastbare beschikking terug te komen, het verkrijgen van een beschikking daarop, het indienen van een bezwaarschrift daartegen en het verkrijgen van een beschikking daarop, kan worden bereikt dat de rechter de beschikking op dat bezwaarschrift beoordeelt als was het beroep gericht tegen de oorspronkelijke beschikking. Hiertegen verzet zich het wettelijk voorschrift dat de mogelijkheid tot het aanwenden van rechtsmiddelen aan een termijn bindt. De rechtszekerheid vereist dat een besluit na het verstrijken van een redelijke bezwaar- of beroepstermijn of na uitputting van alle rechtsmiddelen definitief wordt. Dat in de Landsverordening administratieve rechtspraak of elders in de wetgeving geen met artikel 4:6 van de Awb vergelijkbare bepaling is opgenomen, doet daaraan niet af.
Slechts indien en voor zover aan het verzoek dat tot het geven van die beschikking aanleiding heeft gegeven, nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd, dan wel zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kunnen die beschikking, de motivering ervan en de wijze waarop zij tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst, als betrof het de eerste beschikking.
Nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in evenbedoelde zin zijn feiten of omstandigheden die na de eerdere beschikking zijn opgekomen of niet vóór deze beschikking konden worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van eerder gestelde feiten of omstandigheden die niet vóór het geven van de eerdere beschikking konden worden geproduceerd.
2.4.2. Het Gerecht heeft in het in beroep aangevoerde met juistheid geen grond gezien voor het oordeel dat de minister zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat appellante aan het verzoek van 20 april 2010 geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag heeft gelegd die hem noopten om terug te komen van de in rechte onaantastbare landsbesluiten. Een latere uitspraak in een gelijksoortig geschil is, zoals volgt uit hetgeen hiervoor onder 2.4.1 is overwogen, op zichzelf geen nieuw feit of veranderde omstandigheid in evenbedoelde zin. Het betoog faalt.
2.5. Het hoger beroep is reeds hierom ongegrond. Het betoog van appellante dat het Gerecht heeft miskend dat het om gelijke gevallen gaat, behoeft geen bespreking. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.