Datum uitspraak: 15 november 2012
Zaaknummer: H 131/2012
Parketnummer: 500.00282/12
Tegenspraak
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van 15 augustus 2012 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [datum] 1991 in Curaçao,
wonende te Curaçao, [adres],
thans gedetineerd in het huis van bewaring in Curaçao.
<u>Procesgang en onderzoek van de zaak </u>
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 20 juni 2012 en 3 augustus 2012, zoals daarvan blijkt uit de processen-verbaal van die terechtzittingen, alsmede van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 25 oktober 2012 in Curaçao.
Het Hof heeft kennis genomen van de vordering van de (waarnemend) procureur-generaal, mr. A.C. van der Schans, en van hetgeen door de verdachte en diens raadsvrouw mr. T.F. Smeulders naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, aan de verdachte ter zake van feit 1 primair een gevangenisstraf zal opleggen voor de duur van vijf (5) jaar, met aftrek van voorarrest.
De procureur-generaal heeft voorts gevorderd dat het Hof de vordering van de benadeelde partij [BP] zal toewijzen tot een bedrag van NAF. 10.000,--.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder feit 1 primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van veertig (40) maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan zestien (16) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie (3) jaar, met de bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen van de Stichting Reclassering Curaçao.
De officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is, met inachtneming van de in eerste aanleg gevorderde en toegewezen wijziging, ten laste gelegd:…
<u>Vonnis waarvan beroep</u>
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het Hof tot andere beslissingen komt.
Het Hof acht bewezen hetgeen aan de verdachte onder feit 1 primair is ten laste gelegd, met dien verstande:
dat hij op 11 maart 2012 te Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander feitelijkheden [SO] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [SO]a hebbende hij, verdachte en zijn mededader hun penis in de vagina van die [SO] gebracht en geduwd welke feitelijkheden hierin hebben bestaan dat hij, verdachte, en/of zijn mededader telkens opzettelijk die [SO] naar een afgelegen plek <i>heeft/hebben</i> meegenomen en aldaar uit de auto <i>is/zijn</i> gestapt en de stoel van die [SO] in ligstand <i>heeft/hebben</i> gezet en de jurk van die [SO] omhoog <i>heeft/hebben</i> gehaald en de onderbroek van die [SO] naar beneden <i>heeft/hebben</i> geschoven en de pols van die [SO] stevig <i>heeft/hebben</i> vastgehouden, waardoor voor die [SO]a een bedreigende situatie <i>is</i> ontstaan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen, zodat de verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd (<i>cursief</i>). De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het Hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in geval van cassatie in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.
<u>Strafbaarheid van het bewezenverklaarde</u>
Het bewezenverklaarde levert op medeplegen van verkrachting,
strafbaar gesteld bij artikel 2:197 jo 1:123 van het Wetboek van Strafrecht.
Het bewezenverklaarde is strafbaar nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid ervan opheffen of uitsluiten.
<u>Strafbaarheid van de verdachte</u>
De verdachte is strafbaar nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid opheffen of uitsluiten.
<u>Oplegging van straf </u>
Bij de bepaling van de straf heeft het Hof rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder de verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. Meer in het bijzonder heeft het Hof daarbij het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft samen met zijn medeverdachte het slachtoffer [SO], die sterk onder invloed van alcohol was en daardoor niet meer vast ter been, in de auto van de verdachte meegenomen naar een afgelegen plek. Daar heeft de verdachte het slachtoffer gedwongen tot het hebben van seksuele gemeenschap. Het slachtoffer heeft de verdachte geslagen en geschreeuwd dat zij dat niet wilde en meermalen om haar moeder geroepen. Dit heeft de verdachte er echter niet van weerhouden door te gaan en de medeverdachte vervolgens ook nog de gelegenheid te bieden seksuele gemeenschap met haar te hebben. Als gevolg van de grove seksuele gemeenschap met de verdachte en zijn medeverdachte heeft het slachtoffer een vagina-ruptuur opgelopen van 3 centimeter, die onder algehele narcose moest worden gehecht. Ook inwendig is haar vagina tot 5 centimeter diep beschadigd geraakt als gevolg van de forse penetratie. Het slachtoffer is hierdoor ernstig getraumatiseerd geraakt. De verdachte en zijn medeverdachte hebben op ernstige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Ook heeft de verdachte het door het slachtoffer in hem gestelde vertrouwen beschadigd. Het slachtoffer kende de verdachte immers al langere tijd en waande zich daarom veilig bij hem.
In het nadeel van de verdachte houdt het Hof voorts rekening met de processuele houding van de verdachte waaruit blijkt dat hij de ernst van het feit alsmede zijn eigen rol daarin bagatelliseert.
In het voordeel van de verdachte weegt het Hof mee dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Het Hof is van oordeel dat aan de ernst van het feit en het belang om de verdachte en anderen ervan te weerhouden feiten als de onderhavige te plegen onvoldoende recht is gedaan door de strafoplegging in eerste aanleg.
Het Hof acht op grond van het voorgaande een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats, maar ziet aanleiding een deel daarvan voorwaardelijk op te leggen teneinde de verdachte in te scherpen zich gedurende de proeftijd niet weer schuldig te maken aan een misdrijf alsook om de door de reclassering geïndiceerde begeleiding mogelijk te maken.
Op grond van het voorgaande acht het Hof na te melden straf passend en geboden.
<u>Vordering benadeelde partij</u>
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat de benadeelde partij [SO] rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het ten laste van de verdachte bewezen verklaarde feit.
De hoogte van die schade is, gelet op het rapport van haar behandelend psycholoog drs. G.M. Wedervoort, en de schriftelijke toelichting daarop van haar raadsvrouw mr. N.C. Pietersz, genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van NAF. 10.000,--, vermeerderd met de kosten die -tot op heden- worden begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij is naar het oordeel van het Hof voor wat het meer gevorderde betreft niet van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor een beslissing in de strafzaak. Derhalve wordt bepaald dat de benadeelde partij voor wat het meer gevorderde betreft in die vordering niet-ontvankelijk is.
<u>Toepasselijke wettelijke voorschriften</u>
De op te leggen straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 1:19, 1:20, 1:21, 1:22 en 1:62 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 374 van het Wetboek van Strafvordering.
vernietigt het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van 15 augustus 2012 en doet opnieuw recht;
verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor bewezen geacht, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezenverklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot <b>een gevangenisstraf voor de duur van 48 (achtenveertig) maanden</b>;
beveelt dat van deze straf een gedeelte, groot <b>12 (twaalf) maanden</b>, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij later anders mocht worden gelast op grond dat de veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt bepaald op 3 (drie) jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
als bijzondere voorwaarde wordt gesteld dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, te geven door of namens de Stichting Reclassering Curaçao, ook als dat inhoudt het volgen van de training Equip, zulks zolang deze instelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt, met opdracht aan die instelling als bedoeld in artikel 1:22 van het Wetboek van Strafrecht;
bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
veroordeelt de verdachte op de eis van de benadeelde partij [SO] -hoofdelijk in die zin dat als zijn mededader heeft betaald de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd- om aan deze tegen kwijting te betalen een bedrag van NAF. 10.000,-- (zegge: tienduizend gulden) vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 11 maart 2012, tot die van de voldoening. De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering voor wat betreft het meer gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. M.C.B. Hubben, S. Verheijen en J.P.C. van Dam van Isselt, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 15 november 2012.