ECLI:NL:OGHACMB:2012:BX8656

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
18 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AR-2230/06-H-103/10 Ghis 47611
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een eindbeslissing in civiele procedure met betrekking tot schadevergoeding na ongeval

In deze zaak, behandeld door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, is op 18 september 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep. De zaak betreft een geschil tussen een appellant en twee geïntimeerden, waaronder de naamloze vennootschap NEW INDIA INSURANCE REPRESENTATIVE N.V. (NIA). De appellant, vertegenwoordigd door mr. E. Duijneveld, verzocht het Hof om terug te komen op eerdere oordelen in een tussenvonnis. Dit tussenvonnis, gedateerd 22 november 2011, had vastgesteld dat het ongeval was veroorzaakt zoals door de appellant gesteld en dat de schade was vastgesteld op Afl. 7.250,=. De geïntimeerden, vertegenwoordigd door mr. P.R.C. Brown en mr. E.J.M. Lotter Homan, hebben afgezien van bewijslevering en hebben geen argumenten aangedragen om het vermoeden van de appellant te ontzenuwen.

Het Hof overwoog dat terugkomen op een eindbeslissing slechts mogelijk is indien deze berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag. In dit geval was er geen sprake van een dergelijke uitzondering, aangezien de geïntimeerden niet in staat waren het door het Hof aangenomen vermoeden te weerleggen. Het Hof concludeerde dat de schadevergoeding van Afl. 7.250,= terecht was vastgesteld en dat het bestreden vonnis vernietigd moest worden. De geïntimeerden werden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van Afl. 1.500,= aan de appellant, verminderd met het reeds betaalde bedrag van Afl. 5.750,=.

De uitspraak benadrukt de voorwaarden waaronder een rechter kan terugkomen op eerdere eindbeslissingen en bevestigt de noodzaak van een zorgvuldige procesorde. Het Hof verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders gevorderde af. De kosten van de procedure werden eveneens toegewezen aan de geïntimeerden, met een specificatie van de gemaakte kosten voor zowel de eerste aanleg als het hoger beroep.

Uitspraak

Registratienummer: AR-2230/06-H-103/10 Ghis 47611
Uitspraak: 18 september 2012
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao en Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Vonnis in de zaak van:
[appellant],
wonend te Aruba,
voorheen eiser, thans appellant,
gemachtigde: mr. E. Duijneveld,
tegen
1. [geïntimeerde],
(hierna: [geïntimeerde]),
wonend te Aruba,
voorheen gedaagde, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. P.R.C. Brown,
en
2. de naamloze vennootschap NEW INDIA INSURANCE REPRESENTATIVE N.V. (hierna NIA),
gevestigd te Aruba,
voorheen gedaagde, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. E.J.M. Lotter Homan.
1. Het verdere verloop van de procedure
Het Hof verwijst voor het verloop tot dan toe naar zijn tussenvonnissen van 14 december 2010, 21 juni 2011 en 22 november 2011.
Op 10 januari 2012 heeft de gemachtigde van [geïntimeerde] twee faxbrieven aan het Hof gezonden.
Hierop heeft de gemachtigde van [appellant] bij faxbrief van 11 januari 2012 gereageerd.
Op 17 januari 2012 heeft een zitting plaats gevonden, waarvan proces-verbaal is opge-maakt. [geïntimeerde] en NIA hebben afgezien van bewijslevering.
Op 15 mei 2012 hebben [appellant] en NIA een akte onderscheidenlijk een conclusie na niet gehouden enquête genomen. [geïntimeerde] heeft daarvan afgezien.
Op 19 juni 2012 heeft [geïntimeerde] een antwoord-akte genomen.
Op 14 augustus 2012 heeft NIA een contra-akte genomen.
Partijen hebben wederom vonnis gevraagd, waarvan de uitspraak is bepaald op heden.
2. De beoordeling
2.1 In het tussenvonnis van het Hof van 22 november 2011 heeft het Hof beslist dat op basis van het voorhanden materiaal het vermoeden bestaat dat het ongeval is veroorzaakt zoals [appellant] heeft gesteld (rov. 4.3.3). Het Hof heeft [geïntimeerde] en NIA in de gelegenheid gesteld dit vermoeden te ontzenuwen van welke gelegenheid zij hebben af-gezien. Het oordeel door het Hof gegeven omtrent het bestaan van het vermoeden is een eindbeslissing.
2.2 Voorts heeft het Hof in dit tussenvonnis de omvang van de schade bepaald op Afl. 7.250,=. Ook dit is een eindbeslissing en niet, zoals door [appellant] betoogd, een voorlo-pig oordeel.
2.3 Partijen wensen dat het Hof in enigerlei opzicht terugkomt van de oordelen in het tus-senvonnis van 22 november 2011. Bij uitzondering kan de rechter terugkomen van een eindbeslissing. De eisen van een goede procesorde brengen mee dat de rechter, aan wie is gebleken dat een eerdere door hem gegeven, maar niet in een einduitspraak vervatte eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd is om, nadat partijen de gelegenheid hebben gekregen zich dienaangaande uit te laten, over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing, teneinde te voorkomen dat hij op een on-deugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen (HR 25 april 2008, LJN: BC2800, NJ 2008, 553). Een bindende eindbeslissing berust onder meer op een onjuiste feitelijke grondslag indien de rechter, na een dergelijke heroverweging, inziet dat zijn uitdrukkelijk en zonder voorbehoud gegeven oordeel was gegrond op een onhoudbare feitelijke lezing van een of meer gedingstukken, welke lezing, bij handhaving, zou leiden tot een einduit-spraak waarvan de rechter overtuigd is dat die ondeugdelijk zou zijn (HR 26 november 2010, LJN: BN8521, NJ 2010, 634). Voorts geldt dat een bewijsopdracht als zodanig geen eindbeslissing is, ook niet omtrent de verdeling van de bewijslast. De rechter kan daar dus steeds van terugkomen, eventueel ook naar aanleiding van hetgeen bij de bewijs-levering of het nader partijdebat naar voren komt. Indien de rechter echter bij de opdracht uitdrukkelijk en zonder voorbehoud overweegt hoe over de zaak beslist zal worden inge-val het opgedragen bewijs wel respectievelijk niet geleverd wordt, is sprake van een eindbeslissing, waaraan hij gebonden is, behoudens ingeval hem bij latere uitspraak blijkt dat die beslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag (HR 30 maart 2012, LJN: BU3160).
2.4 In casu doet de uitzondering zich niet voor. Vast staat, nu [geïntimeerde] en NIA hebben afgezien van het ontzenuwen van het door het Hof aangenomen vermoeden, dat het ongeval is veroorzaakt zoals door [appellant] gesteld. Voorts staat vast dat de schade Afl. 7.250,= beloopt.
2.5 Uit het voorgaande volgt dat het bestreden vonnis moet worden vernietigd. [geïnti-meerde] en NIA worden veroordeeld tot betaling van Afl. 7.250,=, verminderd met het reeds betaalde bedrag van Afl. 5.750,= (productie 4 bij conclusie van dupliek; akte uitla-ting producties [appellant] van 26 september 2007), derhalve per saldo van Afl. 1.500,=. Zij dienen de kosten van deze procedure in beide instanties te dragen.
Beslissing:
Het Hof:
vernietigt het bestreden vonnis, en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde] en NIA hoofdelijk tot betaling aan [appellant] van Afl. 1.500,=;
verklaart dit vonnis in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde;
veroordeelt [geïntimeerde] en NIA tot betaling van de kosten van deze procedure aan de zijde van [appellant] gevallen en tot op heden begroot voor de eerste aanleg op Afl. 3.600,= aan gemachtigdensalaris en Afl. 1.208,= aan verschotten en voor het hoger be-roep op NAF. 5.100,= aan gemachtigdensalaris en Afl. 1.896,= aan verschotten.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J. de Boer, H.J. van Kooten en J.P.C. van Dam van Is-selt, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en ter openbare terechtzitting van het Hof in Aruba uitgesproken op 18 september 2012 in tegenwoordigheid van de grif-fier.