ECLI:NL:OGHACMB:2012:BX7047

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
6 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HAR 171/12
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen bevel gevangenhouding en beoordeling van voorlopige hechtenis

In deze zaak betreft het een beroep tegen een bevel tot gevangenhouding van de verdachte, die op 6 september 2012 door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba is behandeld. De verdediging heeft formele bezwaren aangevoerd tegen het bevel tot bewaring, maar het Hof oordeelt dat opheffing van de voorlopige hechtenis op die grond in strijd zou komen met het gesloten stelsel van rechtsmiddelen. De verdachte, geboren in 1982 in Curaçao en thans gedetineerd, had eerder een verzoek ingediend om zijn voorlopige hechtenis op te heffen, nadat de rechter-commissaris op 22 augustus 2012 had besloten tot gevangenhouding voor een termijn van zestig dagen.

Tijdens de behandeling in raadkamer op 4 september 2012 zijn de verdachte, zijn raadsman mr. M.A. van den Berg, en de (waarnemend) procureur-generaal mr. S.B.P. Lukowski verschenen. Het Hof heeft kennisgenomen van de argumenten van de verdediging en de procureur-generaal. De verdediging stelde dat de betekening van het bevel gevangenhouding na de tenuitvoerlegging had plaatsgevonden, maar het Hof concludeert dat deze normschending geen grond vormt voor opheffing van de voorlopige hechtenis, aangezien de verdachte niet in zijn belangen is geschaad.

Het Hof heeft vastgesteld dat er ernstige bezwaren zijn tegen de verdachte en dat er gronden zijn voor de voorlopige hechtenis. De beslissing van de rechter-commissaris wordt bevestigd, en het beroep van de verdachte wordt afgewezen. De beschikking is gegeven op 6 september 2012, waarbij het Hof de rechtmatigheid van de bewaring bevestigt en de ernst van de feiten en het herhalingsgevaar in overweging neemt.

Uitspraak

Datum beschikking: 6 september 2012
Nummer: HAR 171/12
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
B E S C H I K K I N G
gegeven in het hoger beroep zijdens de verdachte, ingesteld tegen de beslissingen van de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van 22 augustus 2012, in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [datum] 1982 in Curaçao,
wonende in Curaçao,
thans gedetineerd in het huis van bewaring in Curaçao.
1. Procesverloop
1.1. Deze beschikking is gegeven naar aanleiding van de behandeling in raadkamer op 4 september 2012 in Curaçao. Verschenen zijn de (waarnemend) procureur-generaal, mr. S.B.P. Lukowski, de verdachte en zijn raadsman, mr. M.A. van den Berg.
1.2. Het Hof heeft kennis genomen van hetgeen de verdachte, zijn raadsman en de procureur-generaal naar voren hebben gebracht.
2. De feiten
2.1. Op 22 augustus 2012 heeft de rechter-commissaris het verzoek om de voorlopige hechtenis van de verdachte op te heffen dan wel te schorsen, afgewezen en de gevangenhouding van de verdachte bevolen voor een termijn van zestig dagen.
2.2. De verdachte is bij beroepschrift, op 25 augustus 2012 ter griffie ingekomen, van die beslissingen in hoger beroep gekomen (bij brief van 3 september 2012 heeft de raadsman het Hof bericht dat het beroep ook gericht is tegen het op 30 augustus 2012 aan de verdachte betekende bevel gevangenhouding). Daarbij heeft de verdachte het Hof verzocht de voorlopige hechtenis op te heffen.
3. Beoordeling
3.1. Het beroep is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat de verdachte daarin kan worden ontvangen.
3.2. Op grond van de stukken en de in raadkamer verkregen inlichtingen is gebleken van ernstige bezwaren tegen de verdachte ter zake van de feiten waarvan hij wordt verdacht alsook van gronden voor de voorlopige hechtenis van de verdachte.
3.3. Voor zover de verdediging heeft gesteld dat er aan de verleende bevelen tot bewaring formele gebreken kleven, overweegt het Hof dat een opheffing van de voorlopige hechtenis op die grond, in strijd zou komen met het gesloten stelsel van rechtsmiddelen. Een rechterlijke beslissing kan in het algemeen alleen door vernietiging door een hogere rechter haar kracht verliezen. Tegen een bevel tot bewaring is door de wetgever geen hogere voorziening toegelaten. Zelfs indien aan de betreffende beschikkingen gebreken zouden kleven, maakt dit de voorlopige hechtenis van de verdachte nog niet onrechtmatig. Ook bij de beslissing tot gevangenhouding kan de rechtmatigheid van bewaring niet ter discussie staan (HR 4 maart 1975, NJ 1975, 241 en GHvJNAA 9 november 2007, LJN: BQ4462). Voorts is het Hof - in het licht van HR 16 maart 1990, NJ 1990, 500 - niet van oordeel dat op grond van het gestelde het bevel tot gevangenhouding achterwege had moeten blijven, mede gelet op de ernst van de feiten waarvan de verdachte wordt verdacht en de persoon van de verdachte, bij wie herhalingsgevaar aanwezig is.
3.4. Voorts heeft de verdediging in dit verband aangevoerd dat het bevel gevangenhouding eerst op 30 augustus 2012 aan de verdachte is betekend. Het Hof stelt vast dat daarmee de betekening na de tenuitvoerlegging van het bevel op 23 augustus 2012 is geschied. Deze normschending vormt echter geen grond voor opheffing van de voorlopige hechtenis van de verdachte, nu de verdachte daardoor niet in concreto in zijn belangen is geschaad. Daarbij is ook in aanmerking genomen dat de verdachte tegen dit bevel adequaat het onderhavige rechtsmiddel heeft kunnen instellen.
3.5. Ook overigens is niet gebleken van een grond voor opheffing van de voorlopige hechtenis van de verdachte.
3.6. Beslist wordt derhalve als volgt.
4. Beslissing
Het Hof:
wijst af het beroep.
Deze beschikking is gegeven op 6 september 2012 door mrs. J.P. de Haan, J. de Boer en F.J. Lourens, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, in tegenwoordigheid van de griffier.