Datum uitspraak: 26 juni 2012
Zaaknummer: H-54/2012
Parketnummer: 500.00887/11
Tegenspraak
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van 11 april 2012 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [datum] 1980 op Curaçao,
wonende in Curaçao,
thans gedetineerd in het huis van bewaring in Curaçao.
<u>Procesgang en onderzoek van de zaak </u>
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 23 maart 2012, zoals daarvan blijkt uit het proces-verbaal van die terechtzitting, alsmede van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 7 juni 2012 in Curaçao.
Het Hof heeft kennis genomen van de vordering van de (waarnemend) procureur-generaal, mr. A.C. van der Schans, en van hetgeen door de verdachte en diens raadsvrouw, mr. M. Peelen, naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, behoudens ten aanzien van de opgelegde straf en, in zoverre opnieuw recht doende, de verdachte zal veroordelen tot gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren met aftrek van voorarrest.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van doodslag veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren met aftrek van voorarrest.
Zowel de verdachte als de officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld.
Aangezien het dossier geen vordering wijziging tenlastelegging bevat en uit de processen-verbaal van de terechtzittingen in eerste aanleg niet blijkt dat een dergelijke vordering is toegewezen, wordt in het vonnis kennelijk abusievelijk overwogen dat aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de dagvaarding zoals gewijzigd. Aan de verdachte is derhalve ten laste gelegd dat:…
<u>Vonnis waarvan beroep</u>
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het Hof deels tot andere beslissingen komt.
Het Hof acht niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde feit met voorbedachten rade heeft gepleegd, zodat de verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
Het Hof acht bewezen hetgeen aan de verdachte primair (impliciet subsidiair) is ten laste gelegd, met dien verstande dat:
<i>h</i>ij op 21 augustus 2011, <i>in</i> Curaçao, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, hebbende hij verdachte toen aldaar opzettelijk, die [slachtoffer] meermalen, met <i>een</i> mes, in het lichaam gestoken, tengevolge waarvan die [slachtoffer] verwondingen (onder meer perforatie longen en perforatie longslagader) heeft bekomen en die [slachtoffer] aan die verwondingen is overleden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen, zodat de verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd (<i>cursief</i>). De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het Hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op feiten en omstandigheden die in de hiernavolgende bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
Voor zover bij de hieronder opgenomen bewijsmiddelen wordt verwezen naar paginanummers, betreft het de doorgenummerde pagina’s van het proces-verbaal genaamd ‘Einddosier’, met bijlagen, opgemaakt in het onderzoek ‘Ousilio’, en op 20 oktober 2011 gesloten en ondertekend door [….], hoofdagent bij het Korps Politie Curaçao.
1. Een proces-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 22 augustus 2011 gesloten en getekend door […..], inspecteur bij het Korps Politie Curaçao (<u>pagina 14 e.v.</u>), voor zover inhoudende, als <u>relaas van die verbalisant</u>, -zakelijk weergegeven-:
<small>Op 21 augustus 2011 omstreeks 20.00 uur heb ik het levenloze lichaam van een vrouw aangetroffen in de keuken van een woning gelegen aan de [adres] te Curaçao. </small>
2. Een proces-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 22 augustus 2011 gesloten en getekend door […..], inspecteur bij het Korps Politie Curaçao (<u>pagina 21 e.v.</u>), voor zover inhoudende, als <u>relaas van die verbalisant</u>, -zakelijk weergegeven-:
<small>Op zondag 21 augustus 2011 vond te [adres] een steekpartij met dodelijke afloop plaats. Naar aanleiding hiervan heb ik op 22 augustus 2011 bij het lijkenhuis van ADC lijkherkenning verricht met de vrouwen die opgaven te zijn [moeder] en [nicht]. Zij herkenden het aan hun getoonde lijk als die van hun dochter en nicht in leven genaamd [slachtoffer]. </small>
3. Een geschrift, te weten <u>een sectieverslag (no. S11-00061) van het Analytisch Diagnostisch Centrum N.V</u>. te Curaçao, opgemaakt en ondertekend door dr. G.D. Zielinski, patholoog, voor zover inhoudende, -zakelijk weergegeven-:
<small>Op 21 augustus 2011 heb ik de in- en uitwendige schouwing verricht op het lijk van [slachtoffer], geboren [datum] 1983. Op het lichaam zijn vele steekverwondingen aangetroffen. Beide longen en de longslagader waren geperforeerd, gepaard gaande met veel bloedverlies. Zij is overleden door weefselschade en bloedverlies ten gevolge van meerdere steekwonden.</small>
4. Een proces-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 22 augustus 2011 gesloten en getekend door [….], inspecteur bij het Korps Politie Curaçao (<u>pagina 27 e.v.</u>), voor zover inhoudende, als <u>verklaring van de getuige [getuige]</u>, -zakelijk weergegeven-:
<small>Op 21 augustus 2011 omstreeks 19.30 uur zag ik een vrouw mijn woning aan de [adres] binnenrennen. Zij riep: “Sra judami, sra judami, mi kasa ta mata mi” [vertaling Hof: “mevrouw help me, mevrouw help me, mijn echtgenoot vermoordt me”]. Hierna zag ik een man mijn woning binnengaan. De man ging mij rennend voorbij. Ik schreeuwde tegen de man om mijn woning te verlaten en om de vrouw met rust te laten. De vrouw bleef om hulp roepen. Ik zag dat de man geen gehoor aan mijn woorden gaf. Enige tijd later zag ik dat de man uit mijn woning kwam. Ik trof de vrouw liggend in de keuken voor mijn ijskast. Ik zag een plas bloed naast de vrouw. </small>
5. Een proces-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 23 augustus 2011 gesloten en getekend door […], […] en [….], allen brigadier bij het Korps Politie Curaçao (<u>pagina 140 e.v.</u>), voor zover inhoudende, als <u>verklaring van de verdachte</u>, -zakelijk weergegeven-:
<small>Ik ben getrouwd met [verdachte]. Op 21 augustus 2011 sprong [slachtoffer]uit de auto waarin wij reden. Ik zag dat ze een woning binnen ging. Ik ging haar achterna de woning binnen. Ik heb haar gestoken met een mes. Ik zag dat ze eerst op de keukenvloer ging zitten en hierna hoe haar lichaam ter zijde viel en ik hoorde en zag hoe zij moeilijk aan het ademen was. Ik verliet toen de woning.</small>
<u>Strafbaarheid van het bewezenverklaarde</u>
Het bewezenverklaarde levert op:
doodslag,
strafbaar gesteld bij artikel 2:259 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Gelet op de bedreiging met levenslange gevangenisstraf in artikel 300 Sr (oud) moet artikel 2:259 Sr worden beschouwd als de voor de verdachte gunstigste bepaling, nu daarin als strafmaat is bepaald een gevangenisstraf van ten hoogste vierentwintig jaar of een geldboete van de vijfde categorie.
Het bewezenverklaarde is strafbaar nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid ervan opheffen of uitsluiten.
<u>Strafbaarheid van de verdachte</u>
De raadsvrouw van de verdachte heeft ten aanzien van het primair tenlastelegde als subsidiair verweer betoogd dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging op grond van psychische overmacht dan wel noodweer(exces). De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd, kort weergegeven, dat het de verdachte zwart voor de ogen is geworden toen hij [slachtoffer] in de woning aantrof, dat de verdachte zich niet kan herinneren dat hij haar met een mes heeft gestoken en dat hij dat van meet af aan heeft verklaard. Voorts heeft de raadsvrouw gesteld dat de verdachte [slachtoffer] niet is achterna gegaan en dat hij door haar in de woning onverwachts met een mes werd aangevallen.
Het Hof overweegt omtrent dit verweer als volgt.
Het beroep op psychische overmacht -voor zover al voldoende onderbouwd- wordt verworpen. Tijdens het verhoor op 22 augustus 2011, om 10.30 uur, de ochtend na het incident van de avond daarvoor derhalve, heeft de verdachte verklaard dat hij zijn vrouw [slachtoffer]had gestoken met een mes.<sup>1</sup> De daarop volgende dag heeft de verdachte een gedetailleerde verklaring afgelegd over hetgeen op de bewuste avond is voorgevallen in de woning aan de [adres]; ook toen heeft hij verklaard dat hij [slachtoffer] heeft gestoken met een mes, zonder na te denken en met zijn ogen gesloten.<sup>2</sup> Op 21 augustus 2011 om omstreeks 20.15 uur, dat wil zeggen kort nadat hij [slachtoffer] met een mes had gestoken, heeft de verdachte zijn moeder gebeld en gezegd dat hij zijn vrouw had vermoord.<sup>3</sup> Eveneens kort daarna heeft de verdachte [x] gebeld -naar eigen verklaring van de verdachte nadat hij sms-berichten van [x] had aangetroffen in de telefoon van [slachtoffer]<sup>4</sup>- en gezegd dat de vrouw van geen van hen meer was.<sup>5</sup> Op grond van het voorgaande is naar het oordeel van het Hof niet aannemelijk geworden dat bij de verdachte ten tijde van het plegen van het delict sprake was van een black-out en/of een dissociatieve toestand, of dat hij anderszins onder invloed verkeerde van een zodanig van buiten komende druk dat hij daaraan redelijkerwijs geen weerstand kon bieden. Dat de verdachte in latere verhoren heeft verklaard zich niet meer te kunnen herinneren wat zich in de woning heeft afgespeeld, doet hieraan niet af. Uit het rapport van de psychiater van 27 oktober 2011 blijkt dat dit moet worden beschouwd als een afweermechanisme van verdringing dat zich na het plegen van het feit is gaan ontwikkelen.
Het beroep op noodweer-exces wordt eveneens verworpen. Op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is het volgende komen vast te staan. Op 21 augustus 2011 zaten de verdachte en [slachtoffer] samen in de auto. Op een zeker moment ontstond er ruzie tussen hen, waarbij de verdachte haar telefoon uit haar handen rukte. In die telefoon waren, naar later bleek, liefdesberichten opgeslagen die zij had uitgewisseld met verdachte’s beste vriend [x], met wie zij een buitenechtelijke relatie onderhield. [slachtoffer] is hierop uit de rijdende auto gesprongen en, toen de verdachte uit zijn auto was gestapt en naar haar toekwam, weggerend. De verdachte is achter haar aan gerend. Toen ze viel heeft de verdachte haar bij de armen vastgegrepen en geprobeerd haar over de grond te slepen.<sup>6</sup> Daarna is de verdachte in zijn auto gestapt, maar hij kwam korte tijd daarna terug. [slachtoffer] is daarop klaarblijkelijk in paniek een willekeurige woning aan de [adres] binnengevlucht. De verdachte is haar achterna gerend deze woning in, terwijl zij om hulp bleef roepen. De bewoonster van de woning heeft naar de verdachte geschreeuwd haar woning te verlaten en het slachtoffer met rust te laten. De verdachte gaf hieraan geen gehoor en heeft het slachtoffer in de keuken van de woning met een mes gestoken. In deze omstandigheden is naar het oordeel van het Hof van een noodweersituatie aan de kant van de verdachte geen sprake.
Veronderstellenderwijs ervan uitgaande dat -zoals de verdachte heeft verklaard- [slachtoffer] op een gegeven moment in de woning een mes heeft gepakt en daarmee in zijn richting begon te zwaaien, gaat het Hof in de gegeven omstandigheden ervan uit dat zij dat heeft gedaan om zichzelf tegen de verdachte te verdedigen, zodat niet kan worden gezegd dat sprake was van een wederrechtelijke aanranding.
<u>Oplegging van straf </u>
Bij de bepaling van de straf heeft het Hof rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, met de omstandigheden waaronder de verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt en met de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. Meer in het bijzonder heeft het Hof daarbij het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zijn toen achtentwintigjarige echtgenote, [slachtoffer], met wie hij twee kinderen had, om het leven gebracht door haar meermalen met een mes te steken. De verdachte heeft zich aldus schuldig gemaakt aan doodslag. Doodslag is een van de zwaarste misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent. Het leven is immers het hoogste goed dat de mens heeft. De ernst van doodslag wordt mede bepaald door de onomkeerbaarheid van het gevolg voor de nabestaanden van het slachtoffer, in dit geval in het bijzonder de minderjarige kinderen die [slachtoffer] nalaat. Zij zullen verder moeten in de wetenschap dat hun vader hun moeder om het leven heeft gebracht. Het Hof rekent dit de verdachte zeer zwaar aan.
In het nadeel van de verdachte houdt het Hof voorts rekening met het feit dat de verdachte -terwijl hij een kort voor het delict opgelegd contactverbod negeerde- [slachtoffer] is achterna gegaan terwijl zij van hem probeerde te vluchten en daarbij om hulp schreeuwend een voor haar onbekende woning is binnen gerend. Ook nadat de bewoonster van de woning had geschreeuwd dat hij weg moest gaan en de vrouw met rust moest laten, is hij niet tot inkeer gekomen en heeft hij haar gedood. Dit moet ook voor de bewoonster van de woning een traumatische gebeurtenis zijn geweest.
In het voordeel van de verdachte neemt het Hof in aanmerking dat hij niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest. Het Hof heeft voorts de indruk dat de verdachte oprecht spijt heeft van hetgeen hij heeft aangericht en dat hij lijdt onder de ook voor hem verstrekkende gevolgen van zijn handelen. Niet alleen heeft hij door zijn handelen de vrouw van wie hij zegt te hebben gehouden, voorgoed verloren, ook de band met zijn kinderen is vooralsnog onherstelbaar verstoord. Dit terwijl hij bekend stond als een rustige, hardwerkende man en een zorgzame vader.
Het Hof heeft verder acht geslagen op de rapportages van de reclassering, de psycholoog en de psychiater betreffende de verdachte. Zowel de psycholoog als de psychiater heeft de verdachte volledig toerekeningsvatbaar geoordeeld. Het Hof neemt dit oordeel over en maakt het tot het zijne. De conclusie dat de kans op recidive bovengemiddeld moet worden geschat, deelt het Hof niet nu naar zijn oordeel de kans klein is dat de verdachte in de toekomst een soortgelijke relatie zal hebben als hij met [slachtoffer] heeft gehad.
Op grond van het voorgaande acht het Hof na te melden straf passend en geboden.
<u>Toepasselijke wettelijke voorschriften</u>
De op te leggen straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op artikel 31 Sr (oud).
vernietigt het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao 11 april 2012 en doet opnieuw recht als volgt;
verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde feit met voorbedachten rade heeft gepleegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte het primair (impliciet subsidiair) tenlastegelegde feit, zoals hiervoor bewezen verklaard, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezenverklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 (NEGEN) JAREN;
bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mrs. H.J. van Kooten, S. Verheijen en M.C.B. Hubben, leden van het Hof, en in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 26 juni 2012.
<small>
1 Een proces-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt en op 22 augustus 2011 gesloten en getekend door verbalisanten [….] en [….], voor zover inhoudende de verklaring van de verdachte (p. 138 e.v.).
2 Een proces-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 23 augustus 2011 gesloten en getekend door verbalisanten [….], […] en [….], voor zover inhoudende, als verklaring van de verdachte (p. 140 e.v.).
3 Een proces-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt en op 22 augustus 2011 gesloten en getekend door verbalisanten […] en […], voor zover inhoudende de verklaring van [a] (p. 38 e.v.).
4 De verklaring van de verdachte afgelegd ter zitting in hoger beroep van 7 juni 2012.
5 Een proces-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt en op 23 augustus 2011 gesloten en getekend door verbalisant [ ], voor zover inhoudende de verklaring van [x] (p. 51 e.v.).
6 Een proces-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt en op 22 augustus 2011 gesloten en getekend door verbalisanten […], […] en [….], voor zover inhoudende de verklaring van [b] (p. 47 e.v.).</small>