ECLI:NL:OGHACMB:2012:BX0103

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
28 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HLAR 47486/11
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van vergunning tot tijdelijk verblijf en de toepassing van artikel 8 EVRM

In deze zaak gaat het om de intrekking van een vergunning tot tijdelijk verblijf van een vreemdeling door de minister van Justitie. De vreemdeling heeft een beroep gedaan op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat het recht op respect voor het familie- en gezinsleven waarborgt. De minister had eerder een verblijfsvergunning verleend op basis van de Brooks Tower regeling, die specifiek is gericht op vreemdelingen die langdurig in de Nederlandse Antillen verblijven. Het Hof oordeelt dat bij de intrekking van de vergunning niet is onderzocht of er een positieve verplichting voortvloeit uit artikel 8 EVRM om in het verblijf van de vreemdeling te berusten. Dit is een cruciaal aspect, aangezien de vreemdeling stelt dat zij al jarenlang samenwoont met haar echtgenoot en kind op Curaçao en financieel onafhankelijk is. Het Hof bevestigt de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, dat de intrekking van de vergunning onvoldoende gemotiveerd achtte. Het Hof concludeert dat de minister niet heeft voldaan aan de verplichting om de belangen van de vreemdeling in het kader van haar gezinsleven te wegen tegen de redenen voor intrekking van de vergunning. De uitspraak van het Gerecht wordt bevestigd, en het hoger beroep van de minister wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

HLAR 47486/11
Datum uitspraak: 28 mei 2012
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
de minister van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van
14 juni 2011 in zaak nr. Lar 2011/47486 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
appellant
1. Procesverloop
Bij beschikking van 17 februari 2011 heeft appellant (hierna: de minister) de bij beschikking van 26 februari 2010 aan [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) verleende vergunning tot tijdelijk verblijf ingetrokken.
Bij uitspraak van 14 juni 2011 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht) het door de vreemdeling daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en die beschikking vernietigd.
Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij het Hof ingekomen op
26 juli 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij faxbericht van 30 augustus 2011.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 april 2012 waar de minister, vertegenwoordigd door mr. O.G. Plate, werkzaam in dienst van het land, en de vreemdeling, bijgestaan door mr. E.R. Cheri, advocaat, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM), voor zover thans van belang, heeft een ieder recht op respect voor zijn familie- en gezinsleven.
Ingevolge het tweede lid is geen inmenging van enig openbaar gezag in de uitoefening van dit recht toegestaan, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
2.2. Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Landsverordening toelating en uitzetting (hierna: de Ltu), voor zover thans van belang, kan de vergunning tot tijdelijk verblijf en tot verblijf door of namens de minister van Justitie bij een met redenen omklede beslissing worden ingetrokken:
a. t/m b. (…);
c. met het oog op de goede zeden;
d. indien dit in het algemeen belang wenselijk is;
d. t/m e. (…).
2.3. Volgens artikel 1, onder a, van de ministeriële beschikking van 14 oktober 2009 (hierna: de Richtlijnenbeschikking BT), gepubliceerd in de Curaçaosche Courant van 30 oktober 2009, nr. 5024/MJ, voor zover thans van belang, is er een regeling genaamd Richtlijnen plan van aanpak Brooks Tower (hierna: de BT-regeling).
Volgens dat artikel, onder b, is deze regeling van toepassing op "ongedocumenteerde" vreemdelingen, zijnde vreemdelingen zonder legale status in de Nederlandse Antillen.
Volgens dat artikel, onder c, dienen deze "ongedocumenteerde" vreemdelingen aan de voorwaarden, vereisten en voorschriften, vermeld in de regeling te voldoen.
Volgens dat artikel, onder d, geldt deze regeling van 3 november tot en met 15 december 2009.
In de BT-regeling is onder meer het volgende vermeld:
"Sinds vele jaren verblijft een toenemend aantal vreemdelingen in de Nederlandse Antillen. Van deze vreemdelingen verblijft een steeds groter aantal al jaren zonder toelating, en dus illegaal, op de eilanden. De overheid realiseert dat langdurig verblijf zonder verblijfstitel op zichzelf geen reden is om het verblijf te legaliseren. Er is echter vastgesteld dat het vreemdelingenproces niet naar behoren verloopt en dat de overheid niet adequaat is opgetreden. (…) De minister zal bij de behandeling van deze groep vreemdelingen zijn discretionaire bevoegdheid gebruiken omdat het gaat om een samenstel c.q. combinatie van bijzondere factoren, die er in hun onderlinge samenhang bezien, toe leiden dat de concrete toepassing van het reguliere beleid in het concrete geval getuigt van een onbedoelde bijzondere hardheid. Het gaat hierbij met name om factoren als zeer lange verblijfsduur in de respectievelijke eilandgebieden van de Nederlandse Antillen, het ongelijk behandelen van gelijksoortige aanvragen en het niet tijdig afhandelen van aanvragen. (…) Voor de toepassing van het Brooks Tower Akkoord is een onderverdeling gemaakt in drie categorieën. Deze categorieën zijn gebaseerd op de datum van binnenkomst in de Nederlandse Antillen en kennen ieder voor zich aparte vereisten en bepalingen. (…) Onder categorie I vallen alle vreemdelingen die kunnen aantonen dat zij reeds voor 31 december 2001 op de Nederlandse Antillen aanwezig waren en sedertdien woonplaats hebben gehad op de respectievelijke eilandgebieden van de Nederlandse Antillen. Deze vreemdelingen komen in aanmerking voor een VTTV (BT). (…) Onder categorie II vallen alle vreemdelingen die kunnen aantonen dat zij in de periode van 1 januari 2002 tot en met 31 december 2005 de respectievelijke eilandgebieden van de Nederlandse Antillen zijn binnengekomen en er sindsdien, al dan niet illegaal, zijn verbleven.
(…) Gegeven de aard van de toelating onder de BT-regeling, zal het niet voorkomen dat de verblijfsvergunning wordt ingetrokken omdat niet meer wordt voldaan aan de beperking. Het is uiteraard wel mogelijk dat de VTTV (BT) ingetrokken wordt op basis van het verstrekken van onjuiste gegevens en vervalste documenten die hebben geleid tot de verlening van de VTTV (BT). Ook voor het overige zijn de normale intrekkingsgronden zoals openbare orde aspecten (waaronder criminele antecedenten) van toepassing."
2.4. Uit het voorgaande moet worden afgeleid dat de BT-regeling betrekking heeft op vreemdelingen die zeer langdurig in de Nederlandse Antillen verblijven en op wier verzoek om toelating het vóór 2006 gevoerde toelatingsbeleid van toepassing was. De BT-regeling kent voorts een beperkte geldigheidsduur en bevat strikte vereisten om voor verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf op voet ervan in aanmerking te kunnen komen. Voor vreemdelingen die buiten het bereik van de regeling vallen, zijn geen uitzonderingen gemaakt. Hieruit volgt dat de BT-regeling een beperkt bedoelde aanvulling op het gevoerde reguliere toelatingsbeleid vormt. Zij strekt er niet toe om vreemdelingen die niet aan de vereisten voldoen of niet behoren tot de groep die onder het bereik van de regeling valt, niettemin in verband met individuele omstandigheden in aanmerking te brengen voor verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf.
2.5. De beschikking van 26 februari 2010 is op de voet van de BT-regeling gegeven. Aan die beschikking heeft de minister ten grondslag gelegd dat de vreemdeling onder categorie I van die regeling valt.
2.6. Aan de beschikking van 17 februari 2011 heeft de minister ten grondslag gelegd dat de gezaghebber van het Eilandgebied Curaçao (hierna: de gezaghebber) de vreemdeling op 4 november 2004 van de Nederlandse Antillen heeft verwijderd op basis van een daartoe strekkende beschikking van die dag en haar daarbij voor drie jaar de binnenkomst tot de Nederlandse Antillen heeft ontzegd. Aldus voldoet de vreemdeling niet aan de vereisten, in de BT-regeling voor toelating gesteld, en valt zij derhalve niet onder categorie I, nu zij niet sinds 1 december 2001 onafgebroken in de Nederlandse Antillen heeft verbleven en evenmin onder categorie II, nu zij niet tussen 1 januari 2002 en 31 december 2005 de onderscheiden eilandgebieden van de Nederlandse Antillen is binnengekomen en er sindsdien heeft verbleven.
Voorts heeft de vreemdeling in strijd met artikel 24 van de Ltu onjuiste inlichtingen verschaft tot verkrijging van toelating, nu zij in de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning in het kader van de BT-regeling niet heeft vermeld dat bij beschikking van 4 november 2004 haar verwijdering is gelast, aldus de minister.
2.7. Het Gerecht heeft de beschikking aldus onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd geacht, omdat de minister, hoewel de vreemdeling dat heeft gesteld, niet heeft onderzocht of artikel 8 van het EVRM aan de intrekking in de weg staat. Beoordeeld moest volgens het Gerecht worden of het recht op eerbiediging van haar familie- of gezinsleven een positieve verplichting voor de minister inhoudt om in haar verblijf te berusten.
2.8. De minister betoogt dat het Gerecht, door te oordelen dat de minister, nu de vreemdeling heeft gesteld dat zij gedurende zes jaren in duurzaam gezinsverband met haar echtgenoot en kind op Curaçao samenwoont en zij financieel onafhankelijk is, gelet op artikel 8 van het EVRM, ten onrechte niet heeft onderzocht of het recht op eerbiediging van haar gezinsleven voor de autoriteiten een positieve verplichting inhoudt om in haar verblijf te berusten, heeft miskend dat de BT-regeling, op de voet waarvan de vreemdeling is toegelaten, niet in toelating voor dat doel voorziet.
2.8.1. Dat betoog faalt. Met het verlenen van een verblijfvergunning op de voet van de BT-regeling aan de vreemdeling heeft de minister aanvaard dat hier te lande door voormelde verdragsbepaling beschermd familie- of gezinsleven kan ontstaan. Bij de in het kader van de intrekking van die vergunning uit te voeren belangenafweging moest daarom worden onderzocht of uit het recht op respect voor dat familie- of gezinsleven voor hem een positieve verplichting voortvloeit om in het verblijf van de vreemdeling in Curaçao te berusten. Niet in geschil is dat dat niet is gebeurd.
2.9. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Isenia, griffier.
w.g. Drop
voorzitter
w.g. Isenia
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2012
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
voor deze,