ECLI:NL:OGHACMB:2012:BW8619

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
12 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AR 32633 - H 1/12
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van het Land Curaçao voor letselschade opgelopen in gevangenis tijdens sportactiviteit

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van het Land Curaçao voor letselschade die een gedetineerde heeft opgelopen tijdens het voetballen op de binnenplaats van een gevangenis. De eiser, die in de gevangenis een dwarslaesie opliep, stelt het Land aansprakelijk voor de schade. Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba heeft op 12 juni 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep, waarbij het eerdere vonnis van het Gerecht in eerste aanleg werd bevestigd.

De procedure begon met een vonnis van het GEA op 6 juni 2011, waartegen de eiser in hoger beroep ging. De eiser voerde aan dat het voetbalveld niet voldeed aan de eisen en dat de gevangenisdirectie verantwoordelijk was voor de veiligheid. Het Hof oordeelde echter dat het ongeval niet op een officieel voetbalveld had plaatsgevonden, maar op de binnenplaats van het cellenblok. De gedetineerden hadden zelf de keuze gemaakt om daar te voetballen, en de gevangenisdirectie had niet de verplichting om de binnenplaats als een veilig voetbalveld in te richten.

Het Hof verwierp de grieven van de eiser, waaronder de stelling dat de overheid aansprakelijk was vanwege het ontbreken van een rapport over het ongeval. De feiten, zoals vastgesteld door het GEA, gaven aan dat de eiser was uitgegleden op water en ijs dat op de vloer lag, en niet op een gebrekkig voetbalveld. Het Hof concludeerde dat de eiser zelf verantwoordelijk was voor de risico's die verbonden zijn aan het sporten in een gevangenisomgeving.

Uiteindelijk bevestigde het Hof het vonnis van het GEA en verleende het de eiser toestemming om kosteloos te procederen, zonder dat er een proceskostenveroordeling volgde voor de geïntimeerde. Deze uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van gedetineerden voor hun eigen veiligheid tijdens sportactiviteiten binnen de gevangenis.

Uitspraak

Registratienummer: AR 32633 - H 1/12
Uitspraak: 12 juni 2012
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Vonnis in de zaak van:
[appellant],
wonende in Curaçao,
in eerste aanleg eiser, thans appellant,
gemachtigde: mr. R.E.F.A. Bijkerk,
tegen
de openbare rechtspersoon
HET LAND CURAÇAO,
voorheen: het Land de Nederlandse Antillen,
zetelend in Curaçao,
in eerste aanleg gedaagde, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. M.R. Hammoud.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao onderscheidenlijk Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, (hierna: GEA) wordt verwezen naar het tussen partijen in deze zaak gewezen vonnis van 6 juni 2011 en daaraan voorafgegane vonnissen van 21 februari 2011 en 22 februari 2010.
1.2 Appellant is in hoger beroep gekomen van het vonnis van 6 juni 2011 door op 12 juli 2011 een akte van appel in te dienen. Bij afzonderlijk ingediende memorie van grieven, met een productie, heeft hij zes grieven aangevoerd en toegelicht en geconcludeerd dat het Hof dit vonnis zal vernietigen en, opnieuw recht doende, zijn vorderingen alsnog zal toewijzen en hem toestemming zal verlenen om kosteloos te mogen procederen, kosten rechtens.
1.3 Bij memorie van antwoord heeft geïntimeerde het hoger beroep bestreden en geconcludeerd dat het Hof het vonnis waarvan beroep, eventueel onder verbetering van gronden, zal bevestigen.
1.4 Op de voor pleidooi nader bepaalde dag hebben partijen pleitnota’s overgelegd.
1.5 Vonnis is nader bepaald op heden.
2. De ontvankelijkheid
Het hoger beroep is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat appellant daarin kan worden ontvangen.
3. De grieven
Voor de inhoud van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1 Tussen partijen is de vaststelling van de feiten door het GEA onder 2 in het vonnis van 22 februari 2010 niet in geschil. Bij die vaststelling heeft het Hof ook ambtshalve geen bedenkingen. Zij dient daarom tot uitgangspunt bij de beoordeling in hoger beroep.
4.2 Appellant stoelt zijn vorderingen in hoger beroep mede op artikel 6:174 BW, daartoe stellende dat het ‘voetbalveld’ van geïntimeerde niet voldoet aan de eisen die daaraan gesteld kunnen worden. Naar het oordeel van het Hof kan dit betoog niet slagen omdat het ongeval niet heeft plaatsgevonden op een voetbalveld, maar op de binnenplaats van een cellenblok van de gevangenis. Dat de gevangenisdirectie de gedetineerden kennelijk heeft toegestaan om zich een groot deel van de dag vrijelijk te bewegen op de binnenplaats van hun cellenblok, brengt niet mee dat indien de gedetineerden wilden voetballen, de gevangenisdirectie ervoor moest zorgen dat de binnenplaats voldeed aan de eisen die men aan een voetbalveld mag stellen. Dat de gevangenisdirectie twee doelen en voetballen ter beschikking heeft gesteld, betekent op zichzelf niet dat zij de binnenplaats heeft aangewezen als voetbalveld.
4.3 Voorts faalt grief 1 nu de door appellant geponeerde regel dat het verzuim van de overheid om een rapport omtrent het ongeval op te stellen als consequentie heeft dat de aansprakelijkheid van de overheid voor het ongeval in beginsel gegeven is, geen steun in het recht vindt.
4.4 De grieven 2, 3 en 4 stuiten af op het volgende. Op grond van de in eerste aanleg afgelegde getuigenverklaringen van [x en y] is als toedracht van het ongeval vast komen te staan dat appellant tijdens het voetballen terwijl hij hard rende is uitgegleden over water en ijs dat op de vloer van de binnenplaats terecht was gekomen uit een ‘jug’ met ijsklontjes die door medegedetineerden over de binnenplaats was gesleept. Bij grief 4 heeft appellant verwezen naar een aantal mogelijke maatregelen genoemd onder punt 3 van het inleidend verzoekschrift die volgens hem de kans op ernstige ongevallen in hoge mate zouden kunnen verminderen. Als grondslag voor aansprakelijkheid van geïntimeerde voor de schade als gevolg van het ongeval acht het Hof dit echter niet toereikend. Mede gelet op de toedracht van het ongeval, kan niet worden aangenomen dat indien geïntimeerde een antisliplaag op de betonnen vloer van de binnenplaats zou hebben aangebracht, het ongeval niet zou hebben plaatsgevonden. Daarbij heeft het Hof ook in aanmerking genomen dat appellant volgens de in eerste aanleg afgelegde getuigenverklaringen is uitgegleden op een (gedeeltelijk gesmolten) ijsblokje. Bovendien kon niet in redelijkheid van geïntimeerde worden gevergd dat hij op de gehele vloer van de binnenplaats van het cellenblok waar kon worden gevoetbald een antisliplaag zou hebben aangebracht. Naar het Hof begrijpt, was het de eigen keuze van de gedetineerden om op de binnenplaats te voetballen. De gedetineerden zelf hebben ook de verplaatsbare doelen vlak vóór de muur geplaatst waartegen, zo blijkt uit de in eerste aanleg afgelegde getuigenverhoren, appellant nadat hij was uitgegleden met zijn hoofd is gekomen. Algemeen bekend is dat sporten op zichzelf een bezigheid is waaraan risico’s zijn verbonden, zodat ook van appellant mocht worden verwacht dat hij terdege met deze risico’s rekening zou hebben gehouden. Ook indien er geen deugdelijke sportzaal binnen de gevangenis beschikbaar was, leidt dit niet tot een ander oordeel.
4.5 Grief 5 moet worden verworpen aangezien de vorderingen niet kunnen worden toegewezen op grond van gebrekkig handelen van het gevangenispersoneel na het incident. Appellant vordert immers dat het Hof voor recht verklaart dat geïntimeerde aansprakelijk is voor het door appellant opgelopen ongeval, en niet voor schade als gevolg van gebrekkig handelen van het gevangenispersoneel na het incident, en geïntimeerde terzake van het ongeval veroordeelt een voorschot aan appellant te betalen. Overigens heeft geïntimeerde voldoende gemotiveerd betwist dat het gevangenispersoneel gebrekkig heeft gehandeld na het incident. Appellant heeft ten aanzien van deze stelling geen gespecificeerd bewijsaanbod gedaan. Niet als vaststaand kan dan ook worden beschouwd dat het gevangenispersoneel gebrekkig heeft gehandeld na het incident. Het Hof ziet geen aanleiding om appellant het bewijs van deze stelling ambtshalve op te dragen, nog daargelaten dat het bewijs daarvan niet terzake dienend zou zijn nu de vorderingen niet kunnen worden toegewezen op deze grond.
4.6 Grief 6 behoeft geen bespreking, want deze grief heeft geen zelfstandige betekenis.
4.7 De slotsom is dat de grieven tevergeefs zijn voorgesteld. Het Hof heeft bij het vonnis waarvan beroep verder ook ambtshalve geen bedenkingen.
4.8 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het vonnis waarvan beroep dient te worden bevestigd. Gezien het overgelegde bewijs van onvermogen zal het Hof appellant toelating verlenen om kosteloos te procederen. Gelet hierop heeft geïntimeerde geen belang bij een veroordeling in de proceskosten en zal het Hof een proceskostenveroordeling dan ook achterwege laten.
BESLISSING
Het Hof:
verleent appellant toelating om kosteloos te procederen;
bevestigt het vonnis waarvan beroep.
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.M. van der Bunt, J.P. de Haan en J.P.C. van Dam van Isselt, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 12 juni 2012.