ECLI:NL:OGHACMB:2012:BW8385

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
8 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
KG 49566 - H 301/11
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van dwangsommen in kort geding tussen stichting FUNDASHON NOS DESEO en appellanten

In deze zaak, die voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba werd behandeld, stond de vraag centraal of de stichting FUNDASHON NOS DESEO dwangsommen had verbeurd. De zaak betreft een hoger beroep in kort geding, dat voortvloeide uit een eerder vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (GEA) van 21 juli 2010. In dat vonnis werd FUNDASHON NOS DESEO veroordeeld om bepaalde informatie te verstrekken aan de appellanten, die oorspronkelijk gedaagden waren. De appellanten stelden dat NOS DESEO niet aan deze veroordeling had voldaan, wat leidde tot de vraag of er dwangsommen waren verbeurd.

Het Hof bevestigde het oordeel van het GEA dat NOS DESEO alles had gedaan wat in haar vermogen lag om aan de veroordeling te voldoen. Het Hof benadrukte dat in een executiegeschil de rechter niet de door de bodemrechter besliste rechtsverhouding opnieuw beoordeelt, maar zich beperkt tot de toetsing van de handelingen die ter uitvoering van het veroordelend vonnis zijn verricht. Het Hof concludeerde dat er geen sprake was van een overtreding van het bevel, omdat de informatie die door NOS DESEO was verstrekt, voldeed aan de eisen van het vonnis.

De appellanten hadden in hun memorie van grieven vijf grieven aangevoerd, maar het Hof oordeelde dat deze niet konden leiden tot een andere uitkomst. Het Hof bevestigde het bestreden vonnis en veroordeelde de appellanten in de kosten van het hoger beroep. De uitspraak werd gedaan op 8 mei 2012, waarbij de rechters J. de Boer, P.E. de Kort en E.M. van der Bunt aanwezig waren.

Uitspraak

BURGERLIJKE ZAKEN 2012
Registratienrs. KG 49566 - H 301/11
Uitspraak: 8 mei 2012
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Vonnis in kort geding in de zaak van:
1. [appellant sub 1]
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
10.
11.
12.
13.
14.
15.
allen wonende in Curaçao,
oorspronkelijk gedaagden, thans appellanten,
gemachtigde: mr. G.H.E. Camelia,
tegen
de stichting FUNDASHON NOS DESEO,
gevestigd in Curaçao,
oorspronkelijk eiseres, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. N.G. Navarro.
Partijen worden hierna aangeduid met [appellanten] (in enkelvoud) en Nos Deseo.
1. Het verloop van de procedure
1.1. Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (GEA), wordt verwezen naar het tussen partijen in de zaak met nummer AR 49566 KG van 2011 in kort geding gewezen en op 6 juli 2011 uitgesproken vonnis, hersteld bij herstelvonnis van 11 juli 2011. De inhoud van die vonnissen geldt als hier ingevoegd.
1.2. [appellanten] is bij appelakte, ingekomen op 26 juli 2011, in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis van 6 juli 2011. In een op 16 augustus 2011 ingediende memorie van grieven, met producties, heeft [appellanten] vijf grieven aangevoerd en toegelicht, een ‘eisvermeerdering’ gedaan en geconcludeerd dat het Hof het bestreden vonnis zal vernietigen en Nos Deseo zal bevelen de namen van de leners met onbekende gegevens aan [appellanten] te doen toekomen, met veroordeling van Nos Deseo in de kosten van beide instanties.
1.3. Nos Deseo heeft in een memorie van antwoord het appel bestreden en geconcludeerd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met veroordeling van [appellanten] in de kosten van het hoger beroep.
1.4. Op 10 januari 2012, de voor schriftelijk pleidooi bepaalde dag, hebben de gemachtigden van partijen pleitnotities overgelegd.
1.5. Bij brief van 21 februari 2012 heeft de griffier van het Hof betaling van aanvullend griffierecht verlangd.
1.6. [appellanten] heeft op 29 maart 2012 het griffierecht nabetaald.
1.7. Vonnis is bepaald op heden.
2. De ontvankelijkheid
[appellanten] is tijdig en voor het overige op de juiste wijze in hoger beroep gekomen en kan daarin worden ontvangen.
3. De grieven
Voor de grieven wordt verwezen naar de memorie van grie¬ven.
4. Waarvan in hoger beroep moet worden uitgegaan
Het GEA heeft in het bestreden vonnis onder 2 feiten vastgesteld. Deze vaststelling is niet in geschil en ook het Hof zal ervan uitgaan.
5. Beoordeling
5.1. Het gaat in deze zaak om de vraag of Nos Deseo dwangsommen heeft verbeurd door niet te hebben voldaan aan het kort gedingvonnis van 21 juli 2010 (productie 1 bij inleidend verzoekschrift). Het Hof stelt het volgende voorop.
5.2. In een executiegeschil als het onderhavige, waarbij het erom gaat of dwangsommen zijn verbeurd omdat een bevel tot nakoming niet of onvoldoende is nageleefd, heeft de rechter niet tot taak de door de bodemrechter besliste rechtsverhouding zelfstandig opnieuw te beoordelen, maar dient hij zich ertoe te beperken de ter uitvoering van het veroordelend vonnis verrichte handelingen te toetsen aan de inhoud van de veroordeling, zoals deze door uitleg moet worden vastgesteld. Daarbij dient de rechter het doel en de strekking van de veroordeling tot richtsnoer te nemen in dier voege dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel (HR 15 november 2002, LJN: AE9400, NJ 2004, 410, <i>Van der Valk Plaza v. Eilandgebied Curaçao</i>).
5.3. Voor zover het gaat om een algemeen geformuleerd (met een dwangsom gesanctioneerd) rechterlijk bevel, behoort de executierechter dit aldus uit te leggen, dat slechts dan sprake is van een overtreding, wanneer in ernst niet kan worden betwijfeld dat het bevel niet is nageleefd (zgn. Lexington-norm; zie laatstelijk HR 19 januari 2007, LJN: AZ0431, NJ 2007, 59, <i>New Millenium v. Land Aruba</i>).
5.4. Het staat de executierechter vrij bij zijn uitleg van de veroordeling maatstaven van redelijkheid en billijkheid te hanteren aldus dat geringe afwijkingen van de letterlijke tekst van de veroordeling, getoetst aan de veroordeling zoals naar haar strekking opgevat, geen grond opleveren voor het oordeel dat de dwangsommen zijn verbeurd (HR 20 mei 1994, NJ 1994, 652, <i>Van Weezenbeek v. Financieel Dagblad</i>).
5.5. Voorts moet de ‘executierechter’ er in beginsel van uitgaan dat de onder dwangsomsanctie veroordeelde tot de in redelijkheid te vergen inspanning en zorgvuldigheid gehouden is, maar niet tot stappen die rechtens en in redelijkheid niet van hem kunnen dan wel mogen worden verlangd. Vgl. wat voor de ‘dwangsomrechter’ als bedoeld in artikel 611<i>d</i> Rv geldt: ook dan is van onmogelijkheid om aan de hoofdveroordeling te voldoen als bedoeld in artikel 611<i>d</i> lid 1 Rv sprake, indien het onredelijk zou zijn meer inspanning en zorgvuldigheid te vergen dan de veroordeelde heeft betracht (HR 13 juni 2003, LJN: AF5887, NJ 2003, 521).
5.6. Toepassing van deze oordelen op het onderhavige geval leidt ertoe dat het hoger beroep faalt. Getoetst dient te worden – op de wijze zoals hierboven aangeduid – aan de volgende in het kort gedingvonnis van 21 juli 2010 (productie 1 bij inleidend verzoekschrift) gegeven veroordeling:
‘beveelt FND, binnen een maand na betekening van dit vonnis, aan verzoekers (…) de volgende schriftelijke informatie te verstrekken:
a) een overzicht van alle door FND verstrekte leningen in de periode van 2003 tot de datum van dit vonnis, gespecificeerd op de wijze als onder 4.1. vermeld,
b) de jaarrekeningen van FND van 2003 tot en met 2007.’
R.o. 4.1, waarnaar in de veroordeling wordt verwezen, luidt:
‘4.1. Tijdens de behandeling van dit kort geding is gebleken dat het verzoekers vooral te doen is om een overzicht van door FND verstrekte leningen. Zij willen informatie, mogelijk in geanonimiseerde vorm, over de hoogte van de leningen die FND heeft verstrekt, de overeengekomen looptijd(en) ervan, of leningen aan anderen zijn verstrekt dan deelnemers of derden die nauwe banden hebben met de FND en of er zekerheden bij deze leningen zijn bedongen. FND heeft laten weten een dergelijk overzicht vanaf 2003 tot heden te kunnen verstrekken, zulks uitgesplitst per lening.’
5.7. Ter voldoening aan deze veroordeling heeft Nos Deseo bij brief van 30 augustus 2010 (productie 5 bij pleitaantekeningen mr. Navarro in eerste aanleg) een overzicht van leningen verstrekt (productie 6 bij pleitaantekeningen mr. Navarro in eerste aanleg), alsmede jaarrekeningen (producties 9-10 bij pleitaantekeningen mr. Camelia in eerste aanleg).
5.8. Wat betreft het overzicht vermeldt Nos Deseo onweersproken in voormelde aanbiedingsbrief onder 6:
‘In de vijfde kolom (“Schriftelijke Overeenkomst”) wordt met de aanduiding “neen” bedoeld dat wij geen overeenkomst in de administratie van FND hebben aangetroffen, doch dat wij niet met zekerheid kunnen verklaren dat er helemaal geen schriftelijke overeenkomst voor de desbetreffende leningen zijn afgesloten, aangezien het huidige bestuur van FND pas in het jaar 2007 is aangetreden.’
5.9. Voorts is door Nos Deseo in haar memorie van antwoord onweersproken gesteld (onder 6):
‘Van belang is hier om nogmaals te vermelden hetgeen FND tijdens het pleidooi in eerste aanleg reeds naar voren heeft gebracht, nl. dat FND de laatste jaren door de Centrale Bank onder curatele is gesteld en dat de benoemde curator geen enkele reden heeft om niet aan het bewuste kg-vonnis te voldoen ter dekking van (oud-) bestuursleden’
en (onder 9 slot):
‘Het is een feit dat leningen zijn verstrekt door FND zonder dat er onderliggende leningsovereenkomsten zijn opgesteld of zekerheiden zijn overeengekomen. Het is niet voor niets dat FND onder curatele is gesteld door de Centrale Bank’.
5.10. In het onderhavige executiegeding heeft de rechter niet tot taak de door de rechter in het kort gedingvonnis van 21 juli 2010 (productie 1 bij inleidend verzoekschrift) besliste rechtsverhouding zelfstandig opnieuw te beoordelen (zie hierboven rov. 5.2). Dat vonnis ging uit van anonimisering met het oog op de privacy der leners. [appellanten] wenst in het onderhavige geding dat de namen van de leners worden verstrekt. Hij verlangt zulks bij wege van ‘eisvermeerdering’ (memorie van grieven onder 6), maar in het onderhavige geding is Nos Deseo eiser, terwijl voor een reconventionele vordering van [appellanten] in hoger beroep geen plaats is (artikel 280 lid 1 Rv).
5.11. Uitleg van het kort gedingvonnis van 21 juli 2010 – op de wijze zoals hierboven in rov. 5.2-5.5 aangeduid – leidt niet ertoe dat ‘precieze data waarop de leningen zijn verstrekt’ en ‘doel van de lening’ (brief [appellanten], productie 4a bij pleitaantekeningen mr. Camelia in eerste aanleg) behoorden te worden verstrekt door Nos Deseo. Evenmin behoorde Nos Deseo antwoord te geven op de vraag of zij voldeed aan ‘eisen van verantwoord lening- en financieel beleid’ (MvG p. 2, onder III). Het Hof verwijst naar rov. 4.7 van het bestreden vonnis.
5.12. Het GEA heeft terecht geoordeeld dat Nos Deseo heeft gedaan wat in haar vermogen was. Verwezen zij naar hierboven rov. 5.5 in verbinding met rov. 5.8-5.9.
5.13. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden vonnis moet worden bevestigd. [appellanten] dient de kosten van dit hoger beroep aan de zijde van Nos Deseo te dragen.
4. Beslissing
Het Hof bevestigt het bestreden vonnis en veroordeelt [appellanten] in de kosten van deze procedure in hoger beroep aan de zijde van Nos Deseo gevallen en tot op heden begroot op NAF. 5.100,= aan gemachtigdensalaris en NAF. 264,03 aan verschotten.
Aldus gewezen door mrs. J. de Boer, P.E. de Kort en E.M. van der Bunt, leden van het Hof, en ter openbare terechtzitting van 8 mei 2012 in Curaçao uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.