ECLI:NL:OGHACMB:2012:BW7349

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
28 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HLAR 53601/11
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kennelijk onredelijke beëindiging van arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft een werknemer schadevergoeding gevorderd wegens kennelijk onredelijke beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst. De directeur van de directie Arbeid en Onderzoek had op 4 augustus 2010 toestemming verleend aan de werkgever, Compania Arubiano di Bus N.V., om de arbeidsovereenkomst met de werknemer te beëindigen per 1 oktober 2010. De werknemer heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd op 8 februari 2011 door de directeur niet-ontvankelijk verklaard. Vervolgens heeft het Gerecht in eerste aanleg van Aruba op 24 augustus 2011 het beroep van de werknemer niet-ontvankelijk verklaard voor zover dit tegen de minister was gericht, en voor het overige gegrond, waarbij de beschikking van de directeur werd vernietigd en de directeur werd opgedragen opnieuw op het bezwaar van de werknemer te beschikken.

Tegen deze uitspraak hebben zowel de directeur als de werkgever hoger beroep ingesteld. De werknemer heeft een verweerschrift ingediend. Tijdens de zitting op 4 april 2012 zijn de directeur, de werkgever en de werknemer verschenen, waarbij de directeur werd vertegenwoordigd door mr. I.L. Ras Orman, de werkgever door mr. E.R. Zeppenfeldt, en de werknemer door mr. A.A. Ruiz.

Het Hof heeft overwogen dat ingevolge artikel 7A:1615s van het Burgerlijk Wetboek de rechter, indien een partij de dienstbetrekking kennelijk onredelijk beëindigt, aan de wederpartij een schadevergoeding kan toekennen. Het Hof heeft vastgesteld dat de werknemer zijn bevoegdheid om de nietigheid van de beëindiging in te roepen heeft prijsgegeven door in de beëindiging te berusten. Het betoog van de werknemer dat hij belang heeft bij het beroep, omdat de ontslagvergunning vernietigd zou kunnen worden, werd verworpen. Het Hof heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van het Gerecht vernietigd en het beroep van de werknemer niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

HLAR 53601/11
Datum uitspraak: 28 mei 2012
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. de directeur van de directie Arbeid en Onderzoek (hierna: de directeur);
2. de naamloze vennootschap Compania Arubiano di Bus N.V., gevestigd in Aruba, (hierna: de werkgever),
appellanten,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 24 augustus 2011 in zaak nr. Lar 501 van 2011 in het geding tussen:
[de werknemer], wonend in Aruba,
en
1. de minister van Toerisme, Transport en Arbeid (hierna: de minister),
2. de directeur.
1. Procesverloop
Bij beschikking van 4 augustus 2010 heeft de directeur aan de werkgever toestemming verleend om de arbeidsovereenkomst met [de werknemer] te beëindigen.
Bij beschikking van 8 februari 2011 heeft de directeur het door [de werknemer] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 24 augustus 2011 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht) het daartegen door [de werknemer] ingestelde beroep niet ontvankelijk verklaard, voor zover het tegen de minister is gericht en voor het overige gegrond, die beschikking vernietigd en bepaald dat de directeur opnieuw op het door [de werknemer] gemaakte bezwaar beschikt.
Tegen deze uitspraak hebben de directeur bij brief, bij het Gerecht ingekomen op 4 oktober 2011, en de werkgever bij brief, bij het Gerecht ingekomen op de volgende dag, hoger beroep ingesteld.
[de werknemer] heeft een verweerschrift ingediend.
De directeur, de werkgever en [de werknemer] hebben nadere stukken ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 april 2012, waar de directeur, vertegenwoordigd door mr. I.L. Ras Orman, werkzaam in dienst van het land, de werkgever, vertegenwoordigd door mr. E.R. Zeppenfeldt, advocaat, en [de werknemer] in persoon, bijgestaan door mr. A.A. Ruiz, advocaat, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Landsverordening beëindiging arbeidsovereenkomsten (hierna: Lba) is het verboden de arbeidsovereenkomst zonder toestemming van de directeur te beëindigen.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, zijn handelingen in strijd met dat verbod nietig.
Ingevolge het tweede lid kan de werknemer deze nietigheid gedurende zes maanden inroepen.
Ingevolge artikel 7A:1615s, eerste lid, van het BW kan de rechter, indien één van de partijen de dienstbetrekking al of niet met inachtneming van de voor de beëindiging geldende bepalingen, kennelijk onredelijk doet eindigen, aan de wederpartij naar billijkheid een schadevergoeding toekennen.
2.2. Ambtshalve wordt als volgt overwogen. Een belanghebbende kan in rechte slechts tegen een beschikking opkomen, indien hij daarbij belang heeft, in die zin dat hij door gegrondbevinding van het door hem ingestelde beroep in een gunstiger positie kan geraken.
2.2.1. Bij brief van 4 augustus 2010 heeft de werkgever de arbeidsovereenkomst met [de werknemer] met gebruikmaking van de door de directeur bij beschikking van die dag verleende toestemming met ingang van 1 oktober 2010 beëindigd.
[de werknemer] heeft op 1 september 2010 op de voet van artikel 7A:1615s van het BW tegen de werkgever een vordering tot schadevergoeding wegens kennelijk onredelijke beëindiging ingesteld. Daaraan heeft hij ten grondslag gelegd dat de gestelde reden dat er geen werk voor hem is, een valse is, als bedoeld in artikel 7A:1615s van het BW.
[de werknemer] heeft aldus in die beëindiging berust en zijn bevoegdheid om op de voet van artikel 7, tweede lid, van de Lba de nietigheid daarvan in te roepen prijsgegeven.
Het betoog van [de werknemer] dat hij niettemin belang heeft bij het door hem ingestelde beroep, omdat, indien de ontslagvergunning zou worden vernietigd, daarmee in de door hem tegen de werkgever ingestelde procedure tot vordering van schadevergoeding vast zou komen te staan dat de arbeidsovereenkomst kennelijk onredelijk is beëindigd, treft geen doel. Die vordering wordt door de daartoe bevoegde rechter zelfstandig aan de hand van de stelling van [de werknemer] dat de voor het ontslag gegeven reden een valse is beoordeeld.
[de werknemer] kon derhalve door het tegen de beschikking van 8 februari 2011 door hem ingestelde beroep niet in een voor hem gunstiger positie geraken.
2.3. De hoger beroepen zijn reeds hierom gegrond. Hetgeen de directeur en de werkgever hebben aangevoerd, behoeft geen bespreking. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen het Gerecht had behoren te doen, zal het Hof het door [de werknemer] bij het Gerecht ingestelde beroep, wegens het ontbreken van belang daarbij, niet ontvankelijk verklaren.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 24 augustus 2011 in zaak nr. Lar 501 van 2011;
III. verklaart het bij het Gerecht in die zaak ingestelde beroep niet ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Isenia, griffier.
w.g. Drop
voorzitter
w.g. Isenia
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2012
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
voor deze,