Registratienrs. GH 34557/10 - AR 164/10 - H 171/11
Uitspraak: 17 april 2012
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Tussenvonnis in de zaak van:
[appellante],
wonende in Curaçao,
oorspronkelijk eiseres, thans appellante,
gemachtigde: mr. R.A. Diaz,
de besloten vennootschap KLINIEK DR. J. TAAMS B.V.,
gevestigd in in Curaçao,
oorspronkelijk gedaagde, thans geïntimeerde,
gemachtigden: mrs. M.F. Murray en J.E. Lovert.
Partijen worden hierna aangeduid met [appellante] en Taamskliniek.
1. Het verloop van de procedure
1.1. Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (GEA), wordt verwezen naar het tussen partijen in de zaak met nummer AR 164 van 2010 gewezen en op 15 november 2010 uitgesproken vonnis. De inhoud van dat vonnis geldt als hier ingevoegd.
1.2. [appellante] is bij appelakte, ingekomen op 23 december 2010, in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis. In een op 2 februari 2011 ingediende memorie van grieven, met producties, heeft [appellante] vier grieven aangevoerd en toegelicht en geconcludeerd dat het Hof het bestreden vonnis zal vernietigen en haar vordering in prima alsnog zal toewijzen, met veroordeling van Taamskliniek in de kosten van beide instanties.
1.3. Taamskliniek heeft in een memorie van antwoord, met productie, het appel bestreden en geconcludeerd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, kosten rechtens.
1.4. Op 6 maart 2012 heeft een mondeling pleidooi plaats gevonden. Verschenen zijn de gemachtigden van partijen. De gemachtigden hebben gepleit aan de hand van overgelegde pleitnotities. De gemachtigde van [appellante] heeft een productie overgelegd (die tijdig tevoren digitaal aan het Hof en de wederpartij was gezonden).
1.5. De voorzitter heeft na afloop van de behandeling bepaald dat heden een vonnis zal worden uitgesproken.
[appellante] is tijdig en voor het overige op de juiste wijze in hoger beroep gekomen en kan daarin worden ontvangen.
Voor de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
4. Waarvan in hoger beroep moet worden uitgegaan
Het GEA heeft in het bestreden vonnis onder ‘De feiten’ feiten vastgesteld. Deze vaststelling is niet in geschil en ook het Hof zal ervan uitgaan.
5.1. [appellante] is eigenaar van [adres]nr. 7 en Taamskliniek is eigenaar van [adres] nr. 9. De vraag is of deze twee erven wederzijds heersend en dienend erf zijn – in dit geval: nr. 7 heersend en nr. 9 dienend – ten aanzien van de erfdienstbaarheid dat de desbetreffende percelen:
‘nimmer als opslagplaats zullen mogen worden gebezigd en dat zich op de lijdende erven nimmer zullen mogen bevinden ziekenhuizen, sanatoria, pakhuizen, winkels, fabrieken, kantoren, werkplaatsen en inrichtingen, die slechts met vergunning ingevolge de Hindereilandsverordening Curaçao mogen worden gehouden, danshuizen, bioscopen, hokken en stallen voor vee of pluimvee en in het algemeen niets wat in strijd is met het karakter van de villawijk Damacor als woonwijk’
(geciteerd in de transportakte van de voorganger van [appellante] [haar moeder] van 18 april 1972, tweede blad, productie A bij repliek).
5.2. Deze erfdienstbaarheid is, blijkens productie A bij repliek, gevestigd bij transportakte van 31 oktober 1963. De erfdienstbaarheid betrof een groot aantal percelen in Damacor, waaronder enkele grote (5.730 m2, 14.626 m2, 12.940 m2 en 13.810 m2). De stelling van [appellante] is dat na 1963 de grote percelen (lichamelijk) gesplitst zijn in kleinere (ca. 1.200 m2) en voor woningbouw zijn verkocht. Zowel [adres] nr. 7 (van [appellante]) als [adres] nr. 9 (van Taamskliniek) zijn volgens [appellante] uit deze (lichamelijke) splitsingen voortgekomen. Wat betreft [adres] nr. 7 (van [appellante]) blijkt dit uit de transportakte van 18 april 1972 (productie A bij repliek). Wat betreft het naastgelegen [adres] nr. 9 komt de stelling het Hof plausibel voor. Een (oude) kadastrale overzichtskaart waarop de in de akte van 31 oktober 1963 genoemde nummers Kadastrale Afdeling, Sectie A, 3654, 3655, 3656, 3657, 3633, 3639, 3644, 3645 en 3587 zijn vermeld is niet overgelegd. Volgens de gemachtigde van [appellante] (pleitnotities in hoger beroep , eerste blad), die bij het Kadaster en de Openbare registers inlichtingen heeft ingewonnen, gaat het om het (oude) nummer 3633, waaruit onder meer [adres] nr. 7 en nr. 9 zijn voortgekomen.
5.3. Voor het geval dat het heersende erf (lichamelijk of onlichamelijk) wordt verdeeld bepaalde het tot 1 januari 2001 geldende artikel 729 oud BW:
‘1. Indien het heersende erf mocht worden verdeeld, blijft de erfdienstbaarheid voor ieder gedeelte verschuldigd, zonder dat evenwel de toestand van het dienstbaar erf moge verzwaard worden.
2. Indien het alzo een recht van overgang geldt, zijn al de medeëigenaars van het verdeelde erf verplicht, dat recht langs dezelfde weg als vóór de verdeling uit te oefenen.’
5.4. Voor het geval dat een dienend erf (lichamelijk of onlichamelijk) wordt verdeeld bepaalde het tot 1 januari 2001 geldende artikel 733 oud BW:
‘Indien het dienstbare erf verdeeld wordt, blijft ieder gedeelte met de erfdienstbaarheid bezwaard, voor zoveel tot derzelver uitoefening noodzakelijk is.’
5.5. Deze bepalingen komen inhoudelijk overeen met wat sedert 1 januari 2001 wordt bepaald in artikel 5:76 BW:
‘1. Wanneer het heersende erf wordt verdeeld, blijft de erfdienstbaarheid bestaan ten behoeve van ieder gedeelte ten voordele waarvan zij kan strekken.
2. Wanneer het dienende erf wordt verdeeld blijft de last rusten op ieder gedeelte ten aanzien waarvan naar de akte van vestiging en de aard der erfdienstbaarheid de uitoefening mogelijk is.
3. In de akte van vestiging kan van het eerste en het tweede lid worden afgeweken.’
5.6. Uit deze wetsbepalingen volgt dat het GEA zich ten onrechte heeft gericht naar de transportakte waarbij [adres] nr. 9 (het perceel van Taamskliniek) aan de voorganger van Taamskliniek is geleverd. Deze latere transportakte raakt [adres] nr. 7 (het perceel van [appellante]) als heersend erf niet. Het perceel van Taamskliniek blijft dienend erf wat betreft de in 1963 gevestigde erfdienstbaarheid aangezien zulks noodzakelijk is ter uitoefening door [appellante] als eigenaar van het heersend erf van die erfdienstbaarheid.
5.7. Naar het voorlopig oordeel van het Hof is [adres] nr. 9 dienend erf gebleven wat betreft de hier aan de orde zijnde erfdienstbaarheid.
5.8. Het houden van een ‘polikliniek’ (pleitaantekeningen zijdens Taamskliniek in eerste aanleg, p. 2) of van een ‘dokterspraktijk’ (pleitaantekeningen zijdens Taamskliniek in hoger beroep, nrs. 21-25) is niet toegestaan ingevolge de hiervóór in rov. 5.1 geciteerde erfdienstbaarheid, naar objectieve maatstaven uitgelegd waarbij in beginsel de bewoordingen, gelezen in het licht van de gehele tekst van de transportakte, van doorslaggevende betekenis zijn. De inrichting maakt deel uit van het aan de overkant van de weg gelegen ‘ziekenhuis’. In elk geval is sprake van een ‘kantoor’. Bovendien is de opsomming niet limitatief. Beslissend is of de inrichting ‘in strijd is met het karakter van de villawijk Damacor als woonwijk’. Naar het voorlopig oordeel van het Hof is dat het geval.
5.9. De slotsom is dat naar het voorlopig oordeel van het Hof de vordering van [appellante] moet worden toegewezen. Taamskliniek krijgt de gelegenheid op de bovenstaande voorlopige oordelen van het Hof bij akte te reageren. [appellante] zal daarna een antwoord-akte mogen nemen.
5.10. Het Hof acht het, gelet op de stukken, dermate aannemelijk dat [adres] nr. 9 (het perceel van Taamskliniek) mede betrokken was in de ontwikkeling (verkaveling) van de Damacorgronden na 1963, dat indien Taamskliniek zulks wil betwisten van haar verwacht wordt dat zij zich eveneens laat voorlichten door het Kadaster en de Openbare registers.
5.11. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
- laat Taamskliniek toe de in rov. 5.9 bedoelde akte te nemen;
- verwijst de zaak daartoe naar de rolzitting van 22 mei 2012;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gewezen door mrs. H.J. van Kooten, J. de Boer en J.P.C. van Dam van Isselt, leden van het Hof, en ter openbare terechtzitting van 17 april 2012 in Curaçao uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.