ECLI:NL:OGHACMB:2012:BW0555

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
20 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HAR 1/12
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot schorsing tenuitvoerlegging van teruggeleidingsbeschikking in familierechtelijke zaak

In deze zaak heeft de vader, wonend in Aruba, beroep aangetekend tegen een beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, waarin hij werd gelast om zijn kind binnen twee weken terug te geleiden naar de moeder, die in Frankrijk woont. De vader heeft tevens een verzoek tot schorsing van de tenuitvoerlegging van deze beschikking ingediend. Het Hof heeft op 20 januari 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep en het verzoek tot schorsing afgewezen. De vader voerde aan dat de beschikking op een juridische misslag berustte, omdat de last tot teruggeleiding alleen in een contradictoire procedure kan worden gegeven. Het Hof oordeelde echter dat, hoewel de vader gelijk kan hebben in zijn stelling, dit niet betekent dat het GEA op een juridische misslag berustte. Het Hof benadrukte dat de belangenafweging in deze zaak cruciaal was, waarbij het belang van de moeder, die het eenoudergezag heeft, zwaarder woog dan de belangen van de vader. De vader had eigenrichting gepleegd door het kind niet terug te laten keren naar de moeder na haar vakantie, wat de situatie compliceerde. Het Hof concludeerde dat de schorsingsbelangen van de vader niet voldoende waren onderbouwd en dat er onvoldoende bewijs was dat het kind in Frankrijk mishandeld werd. De kosten van het incident werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

Registratienummer: HAR 1/12
Uitspraak: 20 januari 2012
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curacao en Sint Maarten en van
Bonaire, Sint Eustatius en Saba
vonnis in het incident in de zaak van:
[vader] (hierna de vader),
wonend in Aruba,
eiser in het incident,
gemachtigden: mrs. M.H.J. Kock en C.J. Hart,
- tegen -
[moeder] (hierna de moeder),
wonend in Frankrijk,
verweerster in het incident,
gemachtigde: mr. C.A. Francis.
1. Het verloop van de procedure
Op 10 januari 2012 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (verder: het GEA) tussen partijen een beschikking gewezen (EJ nr. 2051 van 2011), waarin, voor zover hier van belang, de vader uitvoerbaar bij voorraad is gelast het kind [kind] binnen twee weken na dagtekening van de beschikking terug te (laten) geleiden naar de moeder, woonachtig in Frankrijk op straffe van een dwangsom. Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, de procesgang aldaar en de overwegingen en beslissingen van het GEA wordt verwezen naar die beschikking.
De vader is in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking door op 13 januari 2012 een beroepschrift met bijlagen in te dienen.
De vader heeft op 13 januari 2012 tevens ter griffie ingediend een verzoek tot schorsing uitvoerbaarverklaring bij voorraad ex artikel 429p Rv, ertoe strekkende dat de tenuitvoerlegging van de beschikking van 10 januari 2012 wordt geschorst, kosten rechtens.
Het verzoek tot schorsing is mondeling behandeld ter zitting van 17 januari 2012 ten overstaan van een lid van deze kamer. Hierbij zijn verschenen en gehoord de vader en zijn gemachtigden en de gemachtigde van de moeder. Partijen hebben hun stellingen toegelicht overeenkomstig de inhoud van een door de moeder overgelegd verweerschrift en door de vader overgelegde pleitnotities.
Uitspraak is bepaald op heden.
2. De beoordeling in het incident
2.1 Bij de beoordeling van een incidentele vordering als de onderhavige moeten de belangen van partijen worden afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval. Daarbij moet worden nagegaan of op grond van die omstandigheden, bijvoorbeeld in verband met de spoedeisendheid van het voldoen aan de veroordeling, het belang van degene die de veroordeling verkreeg, zwaarder weegt dan dat van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand tot op het rechtsmiddel is beslist. De kans van slagen van het aangewende rechtsmiddel dient daarbij in de regel buiten beschouwing te blijven. Een uitzondering op deze regel is als het vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust.
2.2 De vrouw heeft aangevoerd dat een schorsingsprocedure als de onderhavige niet mogelijk is bij een beslissing als de onderhavige teruggeleidingsbeslissing. Het Hof gaat aan dat verweer voorbij omdat het op een onjuiste rechtsopvatting berust.
2.3 De man heeft aangevoerd dat de beschikking op een juridische misslag berust omdat de last tot teruggeleiding slechts kan worden gegeven in een contradictoire procedure en niet op de voet van art. 429h lid 4 Rv bij wijze van een “reconventioneel” verzoek.
Voor zover de man gelijk heeft met zijn stelling dat een verzoek tot teruggeleiding slechts via een “AR-procedure” kan worden ingesteld, brengt dit niet mee dat het uiteindelijke inhoudelijke oordeel van het GEA op een juridische misslag berust terwijl voorshands niet aannemelijk is gemaakt dat het GEA in een AR-bodemprocedure wat de last tot teruggeleiding naar Frankrijk betreft, anders zou hebben geoordeeld. Het Hof wijst verder op art. 812 Rv, in Boek 3 Titel 6 Rechtspleging in zaken betreffende het personen- en familierecht waarin is bepaald dat iedere beschikking betreffende de gezagsuitoefening over minderjarigen, degene aan wie de minderjarige ingevolge de beschikking is toevertrouwd, van rechtswege het recht tot het aan hem doen afgeven van de minderjarige heeft, zo nodig met behulp van de sterke arm.
2.4 Voor zover de vader heeft willen stellen dat waar het GEA zich onbevoegd heeft verklaard terzake het “conventionele” verzoek, het GEA het “reconventionele” verzoek niet had mogen behandelen, miskent die stelling dat beide verzoeken een zodanig zelfstandig karakter hebben dat het enkele feit dat het “conventionele” verzoek niet wordt behandeld, niet met zich brengt dat het “reconventionele” verzoek evenmin mag worden behandeld.
2.5 De vraag of de rechter zich wat het verzoek van de man betreft al dan niet terecht onbevoegd heeft verklaard en de andere oordelen die betrekking hebben op het door de man in eerste aanleg gedane verzoek, staan niet in zodanig verband met de beslissing waarvan de man schorsing verzoekt, dat die vragen thans door het Hof in dit verzoek moet worden beantwoord.
2.6 Voor zover de in de nummers 42, 43, 53, 54 en 55 van het verzoek aangevoerde misslagen inderdaad misslagen zijn, zijn dat geen misslagen waarop het verzoek van de moeder tot teruggeleiding zodanig steunt, dat verbetering van die misslagen zonder meer tot een ander oordeel omtrent de teruggeleiding zou hebben geleid. Het Hof hoeft aldus de vraag of deze punten inderdaad misslagen zijn niet te beantwoorden.
2.7 Het Hof stelt bij de belangenafweging voorop dat de moeder belast is met het eenoudergezag over het kind en het kind op dit moment enkel in Aruba is op grond van eigenrichting van de vader, gepleegd in augustus 2011: hij heeft toen dit gezag getrotseerd door geheel zelfstandig te beslissen het kind niet conform de afspraak met de moeder na afloop van haar vakantie naar Frankrijk terug te laten reizen. Dat hij zelf van mening is dat deze eigenrichting was gerechtvaardigd, doet hieraan niet af. In een dergelijk geval dienen de schorsingsbelangen van de verzoeker die in feite deze eigenrichting bestendigd wil zien, aanmerkelijk groot te zijn. Dergelijke grote belangen zijn echter niet aangevoerd.
Dat het belang van het kind met zich brengt dat het niet onmiddellijk weer letterlijk in handen komt van de ouder die met het eenoudergezag is belast, is wel gesteld, doch niet zodanig aannemelijk geworden dat het verzoek tot schorsing moet worden toegewezen. Het Hof weegt hierbij mee dat, zo het kind, kort gezegd, inderdaad ziek is, niet eet en/of recalcitrant is geworden, niet in voldoende mate vast staat dat dit wordt veroorzaakt omdat het kind absoluut niet terug wenst te gaan met de moeder naar Frankrijk. Het is evenzeer denkbaar dat het kind deze verschijnselen vertoond vanwege alle procedures en spanningen die inmiddels tussen partijen zijn gevoerd dan wel bestaan, in combinatie met het feit dat het kind plotsklaps niet meer terugmocht naar de moeder. Dat het kind in Frankrijk door de moeder (fysiek) wordt mishandeld waarbij zij onder meer door de moeder tegen de muur wordt geslagen, staat op dit moment in onvoldoende mate vast, zodat ook om die reden het verzoek tot schorsing niet kan worden toegewezen.
2.8 De uitkomst is dat het verzoek moet worden afgewezen. De kosten van dit incident worden tussen partijen, ex-echtgenoten, gecompenseerd.
BESLISSING
Het Hof:
- wijst het verzoek tot schorsing van de beschikking van 10 januari 2012 af;
- compenseert de kosten van dit incident aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gewezen door mrs. J.R. Sijmonsma, J. de Boer en E.M. van der Bunt, leden van het Hof en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken op 20 januari 2012.