Partijen hebben ter gelegenheid van de comparitie het Hof verzocht zich expliciet uit te laten over de betekenis en reikwijdte van de in het openbare register ingeschreven welstandsbepalingen.
a. Die bepalingen hebben klaarblijkelijk tot doel de eigenaren/bewoners van de door SWR verkochte percelen te garanderen dat zij blijvend aanspraak kunnen maken op een optimale lichtinval en uitzicht op zowel de openbare ruimte als de naburige percelen (voor zover dat uitzicht niet door een op de erfscheiding geplaatste muur wordt belemmerd). Om dat te bereiken dienen alle perceelseigenaren zich uiteraard strikt aan de welstandsbepalingen te houden. Ingevolge art. 15 behoeft de koper voor het bebouwen van zijn perceel naast een bouwvergunning ook schriftelijke goedkeuring van het bouwplan door SWR. De welstandsbepalingen voorzien niet in een aan SWR toegekende bevoegdheid tot ontheffing zodat moet worden aangenomen dat SWR de bouwplannen toetst – en ook gehouden is te toetsen – aan de door haarzelf geformuleerde welstandsbepalingen. Het ontbreken van een ontheffingsmogelijkheid wijst er eveneens op dat de kaveleigenaren zich strikt aan de welstandsbepalingen dienen te houden. Niettemin zijn partijen het erover eens dat SWR in het verleden bouwplannen heeft goedgekeurd die niet aan de welstandsbepalingen voldoen en als gevolg daarvan bevinden zich in de nabijheid van de huizen van partijen een aantal huizen die duidelijk niet voldoen aan welstandsbepalingen, met name waar het betreft de maximum bouwhoogte (art. 6) en/of het maximum bebouwingspercentage (art. 5).
b. Naar aanleiding van de bepaling dat niet meer dan één bouwlaag is toegestaan (prod. 1 bij inleidend verzoekschrift van [zzz], [aaa] en [yyy]) is ter gelegenheid van de comparitie de vraag opgeworpen of de in de welstandsbepalingen opgenomen bouwvoorschriften wel zodanig zijn geformuleerd dat daarmee het hiervoor geformuleerde doel van een optimale garantie op licht en uitzicht kan worden verwezenlijkt. Art. 6 bepaalt immers dat de toegelaten maximum bouwhoogte 6.50 m is, met dien verstande dat niet meer dan één bouwlaag is toegestaan, terwijl bijzondere voorschriften ten aanzien van de vorm van het dak ontbreken. De bouw van bijvoorbeeld een woning met een plat dak met een hoogte van 6.50 m, zoals door [xxx] thans als compromis wordt voorgesteld, is daarom niet in strijd met de welstandsbepalingen. Wat een bewoner binnen het huis aan constructies heeft aangebracht (een ‘vide’, zolder, sousterrain enz.) raakt de privacy van de bewoner en gaat in beginsel de buren niet aan. Van geen of geringe relevantie is daarom de (Nederlandse) rechtspraak betreffende bouwvergunningen, want de voorschriften in het kader van een bouwvergunning hebben een andere ratio. De ratio van de bepaling dat een woning slechts één bouwlaag mag hebben is klaarblijkelijk dat het huis van buitenaf het aanzien moet hebben van een huis met één bouwlaag, welke eis de massiviteit van het bouwwerk raakt. Maar omdat een bewoner, mits hij daarvoor toestemming heeft verkregen van SWR, een huis met een plat dak mag bouwen tot de maximale toegestane hoogte, behoeft de eis van de enkele bouwlaag niet noodzakelijkerwijs bij te dragen tot een van buitenaf bezien minder masssief bouwwerk. Het Hof merkt in dit verband op dat in de welstandsbepalingen een voorschrift ten aanzien van een maximum goothoogte ontbreekt. Door een hoogteverschil voor te schrijven tussen goothoogte en de nok van het dak zou bij de bouw wel een hellend dak kunnen worden afgedwongen (zie het Hofvonnis van 27 april 2010, LJN: BM3678, <i>Cecchini v. Ceru wea i awa</i>, rov. 4.6-4.8). Wel bevat het art. 13 van de welstandsbepalingen (onder het hoofd “Dakbedekking”) het voorschrift dat het dakbedekkingsmateriaal dient te bestaan uit dakpannen, (asbest) golfplaten of shingles, maar daaruit kan niet worden afgeleid dat een hellend dak is voorgeschreven.
c. Waar het de afdwinging van de naleving van de welstandsbepalingen betreft, overweegt het Hof, evenals in voormelde zaak Cechini, vast te houden aan hetgeen is overwogen in zijn vonnis van 1 februari 2002, AR KG 78/01 – H. 321/01, <i>Kashmir Investment v. Hermanides c.s.:
3.3. Gelet op de onderlinge samenhang der contracten, de omstandigheid dat de bepalingen mede – en in met de tijd toenemende mate – zijn opgenomen met het oog op de belangen van de andere rechthebbenden en het vertrouwen op naleving dat deze rechthebbenden aan het samenstel van contracten mochten ontlenen, moeten de contracten naar hun aard en de eisen van redelijkheid en billijkheid zo worden uitgelegd, dat zij ten behoeve van andere rechthebbenden een derdenbeding bevatten, in die zin dat deze in rechte nakoming van de welstandsbepalingen kunnen verlangen.
3.4. Hermanides c.s. hebben groot belang bij naleving van die welstandsbepalingen – die direct van invloed zijn op het leefklimaat in de wijk - ook al is in het verleden niet in alle gevallen tegen overtreding opgetreden en ook al zijn de bepalingen 33 jaar oud. Hermanides c.s. hebben hun rechten dienaangaande niet verwerkt. Ook anderszins is een beroep op naleving van de welstandsbepalingen niet onaanvaardbaar naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid.
3.5. Niet is aannemelijk geworden dat de rechter wegens onvoorziene omstandigheden de gevolgen van de overeenkomst(en), bevattende de welstandsbepalingen, dient te wijzigen of de overeenkomst(en) geheel of gedeeltelijk dient te ontbinden, als bedoeld in artikel 6:258 BW.
3.6. Ook voor toepassing van artikel 6:259 BW is onvoldoende aanleiding.
3.7. Dat Kashmir van overheidswege een vergunning heeft, staat er niet aan in de weg dat Hermanides c.s. hun rechten vervolgen. Hermanides c.s zijn niet gehouden een bodemprocedure te initiëren.
3.8. Ten overvloede geldt dat, zo de welstandsbepalingen niet (tevens) als derdenbeding zouden moeten worden beschouwd, jegens Hermanides c.s. door Kashmir onrechtmatig wordt gehandeld door de onderhavige bouwwerkzaamheden, alle omstandigheden van het geval – inclusief dat aan Kashmir van overheidswege vergunning is verleend - in aanmerking genomen. Ook in het kader van de onrechtmatige daad hebben Hermanides c.s. voldoende belang bij de verhindering van een verdere substantiële teruggang in het woonklimaat te Beacon Hill. Hetgeen hiervoor ten aanzien van de contractuele nakomingsvordering is overwogen is mutatis mutandis van toepassing. Het Hof sluit zich voorts aan bij het oordeel van het GEA, ook dat betreffende de aard en ernst van de hinder, en maakt dat oordeel – subsidiair - tot de (Hof: het) zijne. In hoger beroep zijn geen nieuwe omstandigheden of gezichtspunten aangevoerd.</i>
d. Als termijn waarbinnen naleving moet worden gevorderd geldt de verjaringstermijn van twintig jaren (artikel 3:306 BW) na de dag dat onmiddellijke opheffing van de onrechtmatige toestand kan worden gevorderd (artikel 3:314 lid 1 BW), dus na de bouw. Gezien het ingrijpende karakter van een afbraak, acht het Hof het echter onaanvaardbaar naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid dat een buur die zelf zich niet strikt heeft gehouden aan de welstandsbepalingen naleving vordert. Voorts is voor de beoordeling van de vraag of de vordering van [zzz], [aaa] en [yyy] tegen [xxx] in beide zaken voor toewijzing in aanmerking komt van belang of een substantieel deel van de in de directe omgeving zich bevindende huizen eveneens in overtreding van art. 5 en 6 van de welstandsbepalingen zijn gebouwd en in welke mate de ernst van die overtredingen zich verhoudt tot de ernst van de aan [xxx] verweten overtreding.