ECLI:NL:OGHACMB:2012:BW0449

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
27 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
51006 (H-268/11)
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van een Divorce Agreement na echtscheiding op basis van wanprestatie en onvoorziene omstandigheden

In deze zaak, die voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba werd behandeld, gaat het om de ontbinding van een Divorce Agreement (DA) na de echtscheiding van partijen. De man, die in hoger beroep is gekomen, vordert ontbinding van het DA op grond van wanprestatie en onvoorziene omstandigheden. De vrouw, die als gedaagde in reconventie optreedt, heeft een memorie van antwoord ingediend waarin zij haar standpunten uiteenzet en tevens incidenteel appel instelt. De man stelt dat de vrouw haar financiële verplichtingen niet is nagekomen en dat er sprake is van onvoorziene omstandigheden die de handhaving van het DA onaanvaardbaar maken.

Het Hof heeft vastgesteld dat partijen op 1 oktober 2003 een Divorce Agreement hebben ondertekend, waarin onder andere afspraken zijn gemaakt over alimentatie en de verdeling van onroerend goed. De man voert aan dat de vrouw hem met een wapen heeft bedreigd en dat zij hem heeft uitgesloten van de woning, wat volgens hem onvoorziene omstandigheden oplevert. Het Hof oordeelt dat de vordering tot ontbinding van het DA op basis van wanprestatie wordt afgewezen, omdat partijen in het DA zijn overeengekomen dat zij de overeenkomst niet mogen ontbinden.

Het Hof concludeert dat de man zijn vordering alleen kan onderbouwen als hij kan bewijzen dat de vrouw hem met een wapen heeft bedreigd en dat hij niet welkom is in de woning. De zaak is aangehouden voor getuigenverhoor, waarbij de man de gelegenheid krijgt om zijn claims te onderbouwen. De uitspraak van het Hof is gedaan op 27 januari 2012, waarbij de zaak verder wordt behandeld op een later moment.

Uitspraak

UITSPRAAK: 27 januari 2012
ZAAKNR.: 51006 (H-268/11)
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Vonnis in de zaak van:
[man] (hierna ook de man),
wonend in Sint Maarten,
voorheen eiser in conventie, gedaagde in reconventie, thans appellant in het principaal appel en geïntimeerde in het (voorwaardelijk) incidenteel appel,
gemachtigde: mr. G.C. Richardson-Nicolaas,
tegen
[vrouw] (hierna ook de vrouw),
wonend in Sint Maarten,
voorheen gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, thans geïntimeerde in het principaal appel en appellante in het (voorwaardelijk) incidenteel appel,
gemachtigde: mr. M.M. Hofman-Ruigrok.
1. Verloop van de procedure
Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten, (verder: het GEA) wordt verwezen naar de tussen partijen in deze zaak onder AR nummer 131 van 2006 gewezen vonnissen van 24 april 2007, 17 maart 2009, 8 september 2009, 20 oktober 2009, 1 december 2009, 20 april 2010, 15 juni 2010 en 21 september 2010. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
[man] is in hoger beroep gekomen van laatstgenoemd vonnis en de daaraan voorafgaande vonnissen door indiening op 28 oktober 2010 van een akte van hoger beroep ter griffie van het GEA. Bij op 9 december 2010 ter griffie van het GEA ingediend memorie van grieven heeft hij elf grieven aangevoerd en toegelicht, en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis, tot toewijzing van zijn conventionele vordering en tot afwijzing van de reconventionele vordering, kosten rechtens. De akte van hoger beroep en de memorie van grieven zijn op 19 mei 2011 aan [vrouw] betekend.
[vrouw] heeft op 29 juni 2011 ter griffie een “memorie van antwoord Tevens houdende incidenteel appel” ingediend. Zij heeft hierbij producties overgelegd en hierin geconcludeerd:
“1. In Incidenteel Appel voor zover nodig en vereist: het vonnis waarvan beroep te vernietigen voor wat betreft de punten waarvoor incidenteel appel is ingesteld en alsnog te beslissen dat
- Het proposal voor settlement by mrs. [vrouw] het standpunt verwoordt van [vrouw];
- De woning, afhankelijk van de situatie, in beginsel toegescheiden kan worden aan [vrouw] of [man] en niet uitsluitend aan [man];
- De vordering van [vrouw] op [man] terzake kosten voor de minderjarige zoon van partijen wel in de verdeling moet worden meegenomen;
- [vrouw] geen gebruiksvergoeding aan [man] dient te betalen.
2. In Principaal Appel: het vonnis waarvan beroep te bevestigen en wederom de vorderingen van [man] af te wijzen en de (reconventionele) vorderingen van [vrouw] toe te wijzen;
3. Kosten Rechtens, in beide instanties.”.
[man] heeft bij op 2 september 2011 ingediende memorie van antwoord in het incidenteel appel geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van [vrouw], althans haar incidenteel appel af te wijzen met veroordeling van haar in de kosten.
Op de nader voor pleidooi bepaalde dag hebben partijen pleitnota’s overgelegd, waarna is bepaald dat vonnis zal worden gewezen, waarvan de uitspraak is bepaald op heden.
2. Ontvankelijkheid
Het door partijen ingestelde appel is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat zij daarin kunnen worden ontvangen.
3. Grieven
Voor de inhoud van de grieven verwijst het Hof naar de ingediende memories van grieven.
4. Beoordeling
4.1 De vrouw heeft in de door haar ingediende memorie van antwoord tevens houdende incidenteel appel enkele malen de woorden “(voorwaardelijk) incidenteel appel” gebruikt en heeft geconcludeerd “”1. In Incidenteel Appel, voor zover nodig en vereist …”. Het Hof begrijpt daaruit dat de vrouw alleen een oordeel over haar incidenteel appel wenst indien het Hof tot de conclusie komt dat het Divorce Agreement op grond van hetgeen de man heeft aangevoerd, moet worden gewijzigd en/of (gedeeltelijk) moet worden ontbonden.
4.2 De grieven in het principaal appel leggen het volledige geschil aan het Hof voor, zodat het Hof deze niet afzonderlijk zal beoordelen.
4.3 Het Hof gaat uit van de volgende feiten.
Partijen waren gehuwd. Op 1 oktober 2003 hebben zij een “Divorce Agreement” (hierna het DA) ondertekend. Voor zover van belang houdt dit DA het volgende in.
Article II …
Parties agree that [man] will pay a monthly amount of Naf 350,00 as childsupport for his son …..
Parties furthermore agree that [man] will pay 50% of all extra expenses with regards to the minor child …
Article 3 …….
….
Parties furthermore agree that:
a. The communal property located on the adress [adres] in St. Peers with the thereonstanding dwellinghouse, … will be transferred to and registered in the name of parties’ son, [son];
b. [vrouw] will continue to live in the constructed top section of the abovementioned dwellinghouse;
c. The undeveloped lower section of the dwellinghouse will be developed and occupied by [man];
d. Parties will share the mortgage payments and will each pay 50% of the monthly installments to the bank, also in the situation that the dwellinghouse might be rented out;
e. The insurance payments for the dwellinghouse will be divided as follows by parties: [vrouw] will pay 30% of the insurance premium and [man] will pay 70% …;
f. Any other costs in relating to the dwellinghouse will be shared by parties each for 50%;
g. …
h. Not [vrouw] nor [man] are allowed to have third parties live in the dwellinghouse, other than themselves and their immediate relatives;
i. The communal loan at the RBTT Bank will be assigned to [vrouw], who will continue to pay the monthly payment of US$ 400,--;
j. The communal loan at Island Finance will be will be assigned to [man], who will continue to pay the monthly payment of Naf 412,00;
k. …….
Article IV General
Parties bind themselves not to nullify or dissolve this agreement. …”.
Het GEA heeft bij uitspraak van 27 oktober 2003 de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De uitspraak is in de daarvoor bestemde registers ingeschreven op 16 april 2004.
4.4 De man stelt dat er sprake is van onvoorziene omstandigheden die bovendien van dien aard zijn dat (ongewijzigde) handhaving van het DA naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet mag worden verwacht (zie onder 8 van het dit geding inleidend verzoekschrift en onder 5 van zijn conclusie van dupliek in reconventie waar hij stelt dat de situatie tussen partijen zodanig veranderd is dat handhaving van het DA niet langer mogelijk is, zodat er absoluut sprake is van gewichtige veranderde omstandigheden die zijn vordering rechtvaardigen). Hij stelt verder, naar het Hof begrijpt, dat de vrouw wanprestatie pleegt zodat het DA moet worden ontbonden (zie onder 10 van het dit geding inleidend verzoekschrift). Hij voert daartoe het volgende aan:
- de vrouw heeft nimmer voldaan aan haar financiële verplichtingen betreffende de hypotheekpenningen, verzekeringspremie en onderhoud van het onroerend goed zoals vermeld in art. 3 onder d, e en f van het DA;
- de vrouw heeft hem met een wapen bedreigd, zijn spullen op straat gegooid (zie onder 4 van de door de man genomen uitlating bij comparitie van partijen dd 19 november 2009) en hem herhaalde malen meegedeeld dat hij niet welkom is op het perceel [adres];
- de vrouw heeft de man met wie zij een liefdesrelatie onderhoudt, [vriend], in de woning laten intrekken, alwaar hij langer dan een jaar is blijven wonen. Deze man heeft de woning verlaten nadat de man met uitzetting door de politie heeft gedreigd (zie onder 3 van de door de man op 9 maart 2010 genomen antwoord akte na tussenvonnis).
4.5 Voor zover de vordering tot ontbinding van de man is gebaseerd op wanprestatie wordt deze afgewezen. Partijen zijn immers in art. IV van het DA overeengekomen “… not to nullify or dissolve this agreement”.
4.6 De bepalingen in het DA die, gelet op de inhoud van de vordering van man, gewijzigd en/of (gedeeltelijk) ontbonden zouden moeten worden, zijn van familievermogensrechtelijke aard en het DA, in zijn volledigheid beschouwd, moet worden aangemerkt als een wederkerige overeenkomst. In beginsel laat de wet op grond van de artikelen 6:216 en 6:261 lid 2 BW toe dat een vordering als de onderhavige tot wijziging en/of (gedeeltelijke) ontbinding van de betreffende artikelen in het DA wordt ingesteld.
4.7 Het door de man gevorderde kan op slechts twee mogelijke gronden worden toegewezen. Ten eerste is de vordering toewijsbaar indien het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om hem te houden aan de bepalingen van het DA waarvan hij wijziging en/of ontbinding vordert. Zijn vordering kan ook worden toegewezen indien sprake is van onvoorziene omstandigheden welke van dien aard zijn dat de wederpartij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten. Het Hof dient hierbij mede acht te slaan op het feit dat de onderhavige partijen ex-echtgenoten zijn en het DA als grondslag een huwelijk kent.
4.8 Het feit dat de vrouw, zo al juist, niet voldoet aan haar financiële verplichtingen betreffende de hypotheekpenningen, verzekeringspremie en onderhoud van het onroerend goed zoals vermeld in art. 3 onder d, e en f van het DA en/of dat zij in strijd met de overeenkomst iemand heeft laten inwonen, levert, ook in onderling verband en samenhang bezien, geen omstandigheden op die het onaanvaardbaar maken om de man te houden aan het DA. Gesteld noch gebleken is dat de vrouw onvoldoende draagkracht heeft om een en ander te betalen, zodat de man andere maatregelen, zoals beslag, kan treffen om de vrouw tot betaling te dwingen. Ook de nakoming door de vrouw van de verplichting om niet een derde partij in de woning te laten wonen, laat zich redelijk eenvoudig afdwingen, getuige alleen al het feit dat de man zelf heeft gesteld dat dreiging met de politie heeft opgeleverd dat de betreffende persoon de woning verliet (zie onder 3 van de door de man op 9 maart 2010 genomen akte). Het enkele niet-nakomen van deze, relatief gezien, eenvoudig afdwingbare verplichtingen, kan evenmin worden gekwalificeerd als onvoorziene omstandigheden welke van dien aard zijn dat de vrouw naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten.
4.9 Gelet op de tamelijk omvangrijk te noemen financiële verplichtingen die de man op zich heeft genomen, is het voor hem van zeer groot belang dat hij frank en vrij kan wonen in de “lower section of the dwellinghouse” (hierna het appartement). Indien het juist is dat de vrouw de man met een wapen heeft bedreigd en/of zijn spullen op straat heeft gegooid en/of hem (herhaalde malen) heeft meegedeeld dat hij niet welkom is op het perceel, is het onaanvaardbaar dat de vrouw de man aan de inhoud van het DA houdt. Het niet toelaten van de man op het perceel en/of in het appartement kan tevens een onvoorziene omstandigheid worden genoemd zoals hiervoor is bedoeld. De vrouw heeft een en ander ontkend, zodat het Hof de man zal toelaten deze feiten te bewijzen.
4.10 Elke andere beslissing zal worden aangehouden.
BESLISSING:
Het Hof:
alvorens verder te beslissen:
draagt de man op te bewijzen dat:
- de vrouw hem met een wapen heeft bedreigd;
- en/of zijn spullen op straat heeft gegooid;
- en/of hem (herhaalde malen) heeft meegedeeld dat hij niet welkom is in het appartement op het perceel [adres];
bepaalt dat de man, indien getuigen worden voorgebracht, uiterlijk drie dagen voor het te houden verhoor de griffie van het Hof schriftelijk, met afschrift aan de wederpartij, dient te laten weten dat getuigen worden voorgebracht met opgave van het aantal getuigen en de namen van de getuigen;
bepaalt dat een eventueel getuigenverhoor zal plaatsvinden ten overstaan van een nader aan te wijzen lid van dit Hof, in het Courthouse op Sint Maarten op 2 maart 2012 om 11.00 uur;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J. de Boer, J.R. Sijmonsma en J.P. de Haan, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie en ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten uitgesproken op 27 januari 2012 in tegenwoordigheid van de griffier.