ECLI:NL:OGHACMB:2012:BW0446

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
27 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Ghis 51031 – EJ 32/11 - H 283/11
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verjaring van een vordering tot betaling van achterstallig loon

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de verjaring van een vordering tot betaling van achterstallig loon door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De appellant, wonend in Sint Maarten, heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van het Gerecht in Eerste Aanleg van Sint Maarten (GEA) die zijn vordering op grond van bevrijdende verjaring heeft afgewezen. De vordering betreft achterstallig loon over de periode van augustus 1989 tot en met juli 2004, waarbij het verzoekschrift op 17 februari 2011 is ingediend, meer dan vijf jaar na de laatste betaling. Het Hof oordeelt dat de stuiting van de verjaring niet tijdig heeft plaatsgevonden en dat er geen erkenning van de schuld door de stichting is geweest.

Het Hof heeft vastgesteld dat de verjaringstermijn van vijf jaar, zoals bedoeld in artikel 3:308 BW, is verstreken. De appellant heeft geprobeerd te stellen dat er stuiting heeft plaatsgevonden door een brief van 27 mei 2005, maar het Hof concludeert dat deze stuiting niet heeft geleid tot een verlenging van de verjaringstermijn. De appellant heeft ook aangevoerd dat er erkenning van de schuld heeft plaatsgevonden, maar het Hof oordeelt dat de enkele betaling van een of meer termijnbetalingen niet kan worden aangemerkt als erkenning van de verschuldigdheid van andere bedragen.

Uiteindelijk bevestigt het Hof de beschikking van het GEA en veroordeelt de appellant in de kosten van de procedure in hoger beroep. De uitspraak is gedaan op 27 januari 2012, waarbij de rechters J. de Boer, J.R. Sijmonsma en P.E. de Kort aanwezig waren.

Uitspraak

Registratienrs. Ghis 51031 – EJ 32/11 - H 283/11
Uitspraak: 27 januari 2012
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN
ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN EN VAN
BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Beschikking in de zaak van:
[appellant],
wonend in Sint Maarten,
hierna te noemen: [appellant],
oorspronkelijk verzoeker, thans appellant,
gemachtigde: mr. R.A. Groeneveldt,
tegen
de stichting FOUNDATION FOR ACADEMIC AND VOCATIONAL EDUCATION,
gevestigd in Sint Maarten,
hierna te noemen: de stichting,
oorspronkelijk verweerster, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. M. Hoeve.
1. Het verloop van de procedure
1.1. Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en verzocht, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (GEA) wordt verwezen naar de tussen partijen in de zaak met EJ nummer 32 van 2011 gegeven en op 25 mei 2011 uitgesproken beschikking. De inhoud van die beschikking geldt als hier ingevoegd.
1.2. [appellant] heeft in een beroepschrift, met producties, ingekomen op 5 juli 2011, hoger beroep ingesteld tegen voornoemde beschikking. Hierin heeft hij het beroep toegelicht en geconcludeerd dat het Hof de bestreden beschikkingen zal vernietigen en opnieuw rechtdoende, zijn vordering alsnog zal toewijzen, met veroordeling van de stichting in de kosten van beide instanties.
1.3. Door de stichting is in een verweerschrift, met producties, het hoger beroep bestreden, met als conclusie dat het Hof de bestreden beschikking zal bevestigen, met veroordeling van [appellant] in de kosten.
1.4. Op 14 december 2011 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. De gemachtigde van [appellant] is verschenen. Namens de stichting is verschenen mr. [gemachtigde van de stichting], plaatsvervangend voorzitter, alsmede de gemachtigde van de stichting. De gemachtigde van [appellant] heeft gepleit aan de hand van overgelegde pleitaantekeningen.
1.5. Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de voorzitter van het Hof medegedeeld dat heden een beschikking wordt uitgesproken.
2. De gronden van het hoger beroep
Voor de gronden van het hoger beroep wordt verwezen naar het beroepschrift.
3. Beoordeling
3.1. Het gaat hier om de vraag of het GEA de vordering terecht heeft afgewezen op grond van de bevrijdende verjaring, bedoeld in artikel 3:308 BW, luidende:
‘Rechtsvorderingen tot betaling van renten van geldsommen, lijfrenten, dividenden, huren en voorts alles wat bij het jaar of een kortere termijn moet worden betaald, verjaren door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de vordering opeisbaar is geworden.’
3.2. Het gaat hier om een vordering tot betaling van achterstallig loon over de periode augustus 1989 tot en met juli 2004. [appellant]’s verzoekschrift is ingediend op 17 februari 2011, dus meer dan vijf jaren later. De vraag rijst daarom of de lopende verjaring is gestuit. Het GEA (rov. 3.5) is veronderstellenderwijs uitgegaan van een stuiting bij brief van 27 mei 2005 ingevolge artikel 3:317 lid 1 BW luidende:
‘De verjaring van een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis wordt gestuit door een schriftelijke aanmaning of door een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt.’
3.3. Aangezien uiterlijk vijf jaren later, dus op 27 mei 2010, niet opnieuw stuiting plaats gevonden, is de rechtsvordering van [appellant] volgens het GEA op 27 mei 2010 verjaard.
3.4. [appellant]’s eerste grief, zoals toegelicht bij pleidooi in hoger beroep, komt erop neer dat door bedoelde stuiting bij brief van 27 mei 2005 pas 30 dagen daarna, dus op 28 juni 2005, een nieuwe verjaringstermijn van vijf jaren is begonnen te lopen, welke op 16 juni 2010 tijdig door [appellant] is gestuit.
3.5. Deze grief faalt. De nieuwe verjaringstermijn begon op de dag volgend op 27 mei 2005 ingevolge artikel 3:319 lid 1, eerste zin, BW, luidende:
‘Door stuiting van de verjaring van een rechtsvordering, anders dan door het instellen van een eis die door toewijzing wordt gevolgd, begint een nieuwe verjaringstermijn te lopen met de aanvang van de volgende dag.’
3.6. Een aanmaning als bedoeld in artikel 3:317 lid 1 BW behoeft geen ingebrekestelling of termijn voor nakoming te bevatten en zo zij wel een termijn voor nakoming bevat, treedt toch de stuiting reeds in op het moment dat de aanmaning de schuldenaar bereikt.
3.7. [appellant]’s tweede grief betreft de stuiting bij wijze van erkenning, bedoeld in artikel 3:318 BW, luidende:
‘Erkenning van het recht tot welks bescherming een rechtsvordering dient, stuit de verjaring van de rechtsvordering tegen hem die het recht erkent.’
3.8. Volgens [appellant] heeft de stichting bij brief van 10 juni 2002 (productie 4 bij memorie van grieven) erkend dat hij verkeerd was ingeschaald. Voorts heeft de stichting hem correct uitbetaald over de maanden april en mei 2002.
3.9. Ook deze grief faalt. In het midden kan blijven de betekenis van de verklaring van de stichting op 10 juni 2001 dat zij juist niet wilde erkennen (‘Kindly be advised that placement in the adjusted scale does not constitute any acceptance by the board of any obligation for retroactive payment prior to April 2002’). Als de verjaring op 10 juni 2002 is gestuit door erkenning, zou de nieuwe verjaringstermijn zonder nieuwe stuiting op 10 juni 2007 zijn voltooid. Zie voorts hetgeen bij de eerste grief is overwogen. Overigens geldt dat de enkele betaling van een of meer termijnbetalingen in beginsel niet kan worden aangemerkt als erkenning van de verschuldigdheid van andere bedragen dan in feite zijn betaald (HR 10 december 1993, NJ 1994, 190).
3.10. Uit het voorgaande volgt dat de bestreden beschikking moet worden bevestigd. [appellant] dient de kosten van deze procedure in hoger beroep te dragen.
4. Beslissing
Het Hof bevestigt de bestreden beschikking en veroordeelt [appellant] in de kosten van deze procedure in hoger beroep aan de zijde van de stichting gevallen en tot op heden begroot op NAF. 5.100,= aan salaris van de gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J. de Boer, J.R. Sijmonsma en P.E. de Kort, leden van het Hof, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 januari 2012 in Sint Maarten, in tegenwoordigheid van de griffier.