ECLI:NL:OGHACMB:2011:BV2091

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
2 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HLAR 47128/11
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vergunning tot verblijf voor partner van vreemdeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, waarin zijn verzoek om een vergunning tot verblijf voor zijn partner werd afgewezen. De minister van Integratie, Infrastructuur en Milieu had eerder, op 13 augustus 2007, het verzoek van [appellant] om een vergunning voor [de partner] te verlenen afgewezen. Vervolgens verklaarde de minister op 23 april 2010 het bezwaar van [appellant] tegen deze afwijzing niet-ontvankelijk. Het Gerecht in eerste aanleg bevestigde deze beslissing op 15 september 2010, wat leidde tot het hoger beroep bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie.

Tijdens de zitting op 19 oktober 2011 werd de zaak behandeld, waarbij zowel [appellant] als [de partner] aanwezig waren, evenals de minister vertegenwoordigd door mr. J. Harewood. Het Hof overwoog dat het Gerecht ten onrechte had geoordeeld dat [appellant] geen belanghebbende was bij de afwijzing van de vergunning voor [de partner]. Het Hof stelde vast dat, hoewel de minister de vergunning had geweigerd, [appellant] wel degelijk belang had bij de verlening van de vergunning in het kader van het recht op gezinsleven.

Het Hof verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van het Gerecht en verklaarde het beroep ongegrond, omdat de minister het bezwaar van [appellant] terecht niet-ontvankelijk had verklaard. Het Hof gelastte tevens dat het land het griffierecht aan [appellant] terugbetaalt. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 2 december 2011.

Uitspraak

HLAR 47128/11
Datum uitspraak: 2 december 2011
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Aruba,
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 15 september 2010 in zaak nr. 1366 van 2010 in het geding tussen:
appellant
en
de minister van Integratie, Infrastructuur en Milieu.
1. Procesverloop
Bij beschikking van 13 augustus 2007 heeft de minister voor Vreemdelingenzaken (hierna: de minister) een verzoek van appellant (hierna: [appellant]) om aan [de partner] (hierna: [de partner]) een vergunning tot verblijf te verlenen afgewezen.
Bij beschikking van 23 april 2010 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 15 september 2010 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak is bij brief, bij het Gerecht ingekomen op 26 oktober 2010, hoger beroep ingesteld bij het Hof.
De minister van Integratie, Infrastructuur en Milieu is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 oktober 2011, waar [appellant] en [de partner] in persoon en de minister van Integratie, Infrastructuur en Milieu, vertegenwoordigd door mr. J. Harewood, werkzaam in dienst van het land, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. [Appellant] klaagt dat het Gerecht, door te overwegen dat hij geen belang heeft bij het door hem ingestelde beroep, omdat bij de weigering [de partner] een vergunning tot verblijf te verlenen slechts haar belang rechtstreeks is betrokken, heeft miskend dat ook hij met het oog op de uitoefening van het recht op gezinsleven belang heeft bij verlening van een vergunning tot verblijf aan [de partner].
2.1.1. Zoals het Hof eerder heeft overwogen (uitspraak van 13 oktober 2008 in zaak nr. 269 HLAR 41/08, www.rechtspraak.nl), is bij de beschikking om een vergunning tot verblijf te weigeren slechts het belang van de desbetreffende vreemdeling rechtstreeks betrokken. Dat [appellant], zoals hij stelt, niet als haar werkgever optreedt, laat onverlet dat het Gerecht terecht heeft overwogen dat hij geen belanghebbende is in de zin van artikel 9, eerste lid, van de Landsverordening administratieve rechtspraak bij de weigering om [de partner] een vergunning tot verblijf te verlenen.
Voor zover [de partner] verblijf bij [appellant] hier te lande beoogt, staat het haar vrij om een daartoe strekkend verzoek in te dienen en eventueel tegen een afwijzende beschikking op dat verzoek op te komen, dan wel [appellant] te machtigen om dat namens haar te doen. In zoverre faalt het betoog.
2.1.2. Hoewel het Gerecht [appellant], gelet op het voorgaande, terecht geen belanghebbende heeft geacht bij de beschikking van 13 augustus 2007, heeft het miskend dat hij wel belanghebbende was bij de beschikking op het door hem gemaakte bezwaar. Dat dat bezwaar niet-ontvankelijk is, maakt dat niet anders. Het Gerecht heeft het door [appellant] tegen de beschikking van 23 april 2010 ingestelde beroep dan ook ten onrechte niet ontvankelijk verklaard bij gebrek aan belang. In zoverre slaagt het betoog.
2.2. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen het Gerecht had behoren te doen, zal het Hof het beroep ongegrond verklaren, nu de minister het door [appellant] gemaakte bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het gebrek aan belang.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen grond.
3. Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 15 september 2010 in zaak nr. 1366 van 2010;
III. verklaart het bij het Gerecht in die zaak ingestelde beroep ongegrond;
IV. gelast dat het land aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van Afl. 75,00 (zegge: vijfenzeventig gulden) teruggeeft.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Isenia, griffier.
w.g. Drop
voorzitter
w.g. Isenia
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 december 2011
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
voor deze,