HLAR 50365/11
Datum uitspraak: 2 december 2011
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[Appellant], wonend in Aruba,
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van
13 april 2011 in zaak Lar nr. 3211 van 2010 in het geding tussen:
de minister van Integratie, Infrastructuur en Milieu (hierna: de minister).
Bij Landsbesluit van 14 april 2005, no. 1, heeft de Gouverneur van Aruba op voordracht van de minister een ander dan appellant (hierna: [appellant]) in de functie van directeur van de Directie Infrastructuur en Planning (hierna onderscheidenlijk: de ander en de functie) benoemd.
Bij brief van 3 mei 2005, voor zover thans van belang, heeft [appellant] daartegen bezwaar gemaakt.
Bij uitspraak van 12 april 2006 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht) het door [appellant] tegen het uitblijven van een beschikking op het aldus gemaakte bezwaar ingestelde beroep
niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 27 november 2006 in zaak nr. 139 HLAR 13/06 heeft het Hof het door [appellant] daartegen ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van het Gerecht vernietigd en de zaak naar het Gerecht teruggewezen.
Bij uitspraak van 27 februari 2008 heeft het Gerecht het beroep gegrond verklaard, het met een ongegrondverklaring gelijkgestelde uitblijven van een beschikking op het bezwaarschrift van 3 mei 2005 vernietigd en de minister opgedragen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen, op het door [appellant] gemaakte bezwaar te beschikken.
Bij uitspraak van 20 november 2008 in zaak nr. 253 HLAR 25/08 heeft het Hof het door de minister daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Bij beschikking van 14 oktober 2010 heeft de minister het door [appellant] tegen de beschikking van 14 april 2005 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en de beschikking van 14 april 2005 gehandhaafd.
Bij uitspraak van 13 april 2011 heeft het Gerecht het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij het Gerecht ingekomen op 13 mei 2011, hoger beroep ingesteld bij het Hof.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 oktober 2011, waar [appellant] in persoon en de minister, vertegenwoordigd door mr. V.M. Emerencia, werkzaam in dienst van het Land, zijn verschenen.
2.1. In de uitspraak van 20 november 2008 heeft het Hof overwogen dat de minister onvoldoende draagkrachtig heeft gemotiveerd dat de persoon die in de functie is benoemd, aan met name de door de minister gestelde eis van academische vorming voldoet en waarom, indien dat niet het geval is, toch tot diens benoeming is en mocht worden besloten, hoewel [appellant], naar niet in geschil is, wel aan die eis voldoet.
2.2. Volgens de beschikking van 14 oktober 2010 heeft de minister aan de benoeming van de ander in de functie een advies van de bij ministeriële beschikking van 7 maart 2005, gewijzigd op 4 april 2005, ingestelde selectiecommissie van 4 april 2005 (hierna: het advies) ten grondslag gelegd.
Volgens het advies heeft de selectiecommissie als selectiecriteria toegepast: academische opleiding, vakgebied, managementervaring, organisatiekunde, ervaring met organisatieverandering en ervaring met werken in een politieke omgeving.
Volgens het advies komt [appellant] zeer deskundig over en heeft hij een relevante opleiding genoten. Hij scoorde voor het overige evenwel matig en heeft geen duidelijke visie over de ruimtelijke ontwikkeling in Aruba. [appellant] heeft voornamelijk adviseursfuncties bekleed en wekt niet de indruk dat hij een organisatie van zo'n omvang zou kunnen leiden, aldus het advies.
De ander heeft weliswaar geen academische opleiding afgerond, maar beschikt wel over het juiste werk- en denkniveau en ruime werkervaring in het vakgebied. Ook heeft hij een duidelijke visie over de ruimtelijke ontwikkeling in Aruba, aldus het advies. De uitslag van een psychologische test, waaraan de ander is onderworpen, mede in aanmerking nemend, concludeert de selectiecommissie dat de ander de geschiktste kandidaat voor de functie is.
2.3. [Appellant] betoogt dat het Gerecht heeft miskend dat een persoon die geen academische opleiding heeft afgerond, niet academisch gevormd kan worden geacht. Voorts heeft het Gerecht volgens hem miskend dat de selectiecommissie vooringenomen was en zij op grond van de gevoerde gesprekken niet tot een gefundeerd oordeel over de geschiktheid van de verschillende kandidaten heeft kunnen komen.
2.3.1. Het Gerecht heeft in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de minister door verwijzing naar het advies onvoldoende draagkrachtig heeft gemotiveerd, waarom hij de ander in de functie heeft benoemd, hoewel deze, anders dan [appellant], geen academische opleiding heeft afgerond. De minister heeft de omstandigheid dat de ander niet aan die eis voldoet, zoals uit de uitspraak van 28 november 2008 valt af te leiden, mogen afwegen tegen diens kwaliteiten. Voorts heeft het Gerecht op goede gronden door [appellant] niet aannemelijk gemaakt geacht dat de selectiecommissie vooringenomen was en zij op basis van de door haar met hen gevoerde gesprekken niet tot een gefundeerd oordeel over de kwaliteiten van de verschillende kandidaten heeft kunnen komen.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Isenia, griffier.
w.g. Drop
voorzitter
w.g. Isenia
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 december 2011
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
voor deze,