ECLI:NL:OGHACMB:2011:BV2080

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
2 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HLAR 47487/11
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van tewerkstellingsvergunning en rechtmatig verblijf van vreemdeling

In deze zaak gaat het om de weigering van een tewerkstellingsvergunning aan een vreemdeling door het bestuurscollege van het eilandgebied Curaçao. De werkgever, handelend onder de naam De Moda, heeft bezwaar gemaakt tegen deze weigering. De minister van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn heeft het bezwaar ongegrond verklaard, waarna de werkgever in beroep ging bij het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao. Dit Gerecht verklaarde het beroep ongegrond, maar de werkgever ging in hoger beroep bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie.

Tijdens de zitting op 18 oktober 2011 werd duidelijk dat de vreemdeling ten tijde van het verzoek rechtmatig in het land verbleef. De minister erkende dat de beschikking van 21 juni 2010 niet deugdelijk was gemotiveerd en dat de afwijzing van het verzoek om tewerkstellingsvergunning op basis van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, van de Landverordening arbeid vreemdelingen (Lav) onterecht was. Het Hof oordeelde dat het hoger beroep gegrond was en vernietigde de eerdere uitspraak van het Gerecht.

Het Hof verklaarde het beroep van de werkgever gegrond en vernietigde de beschikking van 21 juni 2010. De minister werd opgedragen om opnieuw te beschikken op het bezwaar van de werkgever tegen de eerdere weigering van de tewerkstellingsvergunning. Tevens werd de minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de werkgever. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 2 december 2011.

Uitspraak

HLAR 47487/11
Datum uitspraak: 2 december 2011
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Curaçao, handelend onder de naam De Moda,
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van 5 april 2011 in zaak nr. 2010/219 in het geding tussen:
appellant
en
de minister van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn.
1. Procesverloop
Bij beschikking van 20 oktober 2009 heeft het bestuurscollege van het eilandgebied Curaçao (hierna: het bestuurscollege) geweigerd appellant (hierna: de werkgever) vergunning te verlenen om [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) te werk te stellen.
Bij beschikking van 21 juni 2010 is het door de werkgever daartegen gemaakte bezwaar namens het bestuurscollege ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 april 2011 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht) het door de werkgever daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen die uitspraak heeft de werkgever bij brief, bij het Hof ingekomen op 10 mei 2011, hoger beroep ingesteld.
De minister van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn (hierna: de minister) heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 oktober 2011, waar de werkgever, vertegenwoordigd door mr. B.W. Scheperboer, advocaat, en mr. G.C.A. Scheperboer-Parris, en de minister, vertegenwoordigd door mr. M.M. Ricardo, werkzaam in dienst van het land, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, van de Landverordening arbeid vreemdelingen (hierna: de Lav) wordt een tewerkstellingsvergunning (hierna: twv) geweigerd, indien deze een vreemdeling betreft die in strijd met de bij of krachtens de Landsverordening toelating en uitzetting (hierna: de Ltu) gegeven regels heeft gehandeld.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Ltu, voor zover thans van belang, wordt niemand in de Nederlandse Antillen toegelaten zonder vergunning tot tijdelijk verblijf of tot verblijf.
2.1.1. De werkgever betoogt dat het Gerecht ten onrechte heeft overwogen dat de vreemdeling ten tijde van het verzoek hier te lande niet op voet van een verblijfstitel verbleef en het bestuurscollege dat verzoek om die reden terecht met toepassing van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, van de Lav heeft afgewezen.
2.1.2. Ter zitting is namens de minister verklaard dat de beschikking van 21 juni 2010 niet deugdelijk is gemotiveerd, nu de vreemdeling ten tijde van het verzoek rechtmatig hier te lande verbleef en dat verzoek derhalve ten onrechte op voet van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, van de Lav is afgewezen. Onder die omstandigheden slaagt het betoog.
2.2. Het hoger beroep is gegrond. Hetgeen in hoger beroep verder is aangevoerd, behoeft geen bespreking. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen het Gerecht had behoren te doen, zal het Hof het door de werkgever ingestelde beroep gegrond verklaren en de beschikking van 21 juni 2010 vernietigen. De minister dient met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen opnieuw op het door de werkgever tegen de beschikking van 20 oktober 2009 gemaakte bezwaar te beschikken.
2.3. De minister dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden verwezen.
3. Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, van 5 april 2011 in zaak nr. 2010/219;
III. verklaart het bij het Gerecht in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt de namens het bestuurscollege gegeven beschikking van 21 juni 2010, kenmerk 2009/64517;
V. bepaalt dat de minister opnieuw op het door de werkgever tegen de beschikking van 20 oktober 2009 gemaakte bezwaar beschikt;
VI. veroordeelt de minister van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn tot vergoeding van de bij [appellant], in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van Naf. 2800,00 (zegge: tweeduizend achthonderd gulden) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de minister van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn aan [appellant] te worden betaald;
VII. gelast dat de minister van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van Naf. 450,00 (zegge: vierhonderdvijftig gulden) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Isenia, griffier.
w.g. Drop
voorzitter
w.g. Isenia
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 december 2011
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
voor deze,