ECLI:NL:OGHACMB:2011:BU8444
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over onredelijke beëindiging arbeidsovereenkomst en hoogte van schadevergoeding
In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de naamloze vennootschap Divi Sint Maarten Holding N.V. tegen een beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (GEA) van 30 maart 2011. De zaak betreft de beëindiging van de arbeidsovereenkomst met de werknemer [x], die door Divi kennelijk onredelijk is beëindigd. De werknemer heeft in eerste aanleg een schadevergoeding van NAF. 20.000,- toegewezen gekregen, vermeerderd met wettelijke rente. Divi heeft hoger beroep ingesteld, waarbij zij de beslissing van het GEA aanvecht.
De procedure is op 26 augustus 2011 behandeld door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Tijdens de zitting hebben de gemachtigden van beide partijen hun standpunten toegelicht. De werknemer heeft incidenteel hoger beroep ingesteld, waarbij zij de hoogte van de schadevergoeding ter discussie stelt.
Het Hof heeft de overwegingen van het GEA in de bestreden beschikking overgenomen, maar heeft de hoogte van de schadevergoeding aangepast. Het Hof oordeelt dat, gezien de omstandigheden van het geval, een vergoeding van NAF. 37.500,- bruto passend is. Dit bedrag is gebaseerd op de schade die de werknemer heeft geleden als gevolg van het kennelijk onredelijk ontslag. Het Hof heeft ook geoordeeld dat Divi als goed werkgever had moeten optreden en bezwaar had moeten aantekenen tegen de afwijzing van de tewerkstellingsvergunning van de werknemer.
De beslissing van het Hof houdt in dat het principaal appel van Divi wordt verworpen, terwijl het incidenteel appel van de werknemer gedeeltelijk wordt toegewezen. Divi wordt veroordeeld tot betaling van het aangepaste schadebedrag en in de kosten van het hoger beroep. De beschikking is uitgesproken op 4 november 2011 door de rechters P.E. de Kort, J.R. Sijmonsma en H.J. van Kooten.