ZAAKNR: KG 224/10 H 127/11
UITSPRAAK: 4 november 2011
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
in kort geding in de zaak van:
de naamloze vennootschap
CONVECO N.V.,
gevestigd in Sint Maarten,
oorspronkelijk eiseres, thans appellante,
gemachtigden: mrs. W.A. van Sambeek en M. Le Poole,
de naamloze vennootschap
WITENBLAUW II N.V.,
gevestigd in Sint Maarten,
oorspronkelijk gedaagde, thans geïntimeerde,
gemachtigden: mrs. M.O. Kortenoever en A.J. Engelsma
Partijen worden hierna aangeduid als Conveco en Witenblauw.
1. Verloop van de procedure
1.1 Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (hierna: GEA), wordt verwezen naar het tussen partijen in kort geding gewezen vonnis van 10 december 2010.
1.2 Conveco is in hoger beroep gekomen van voormeld vonnis door indiening op 30 december 2010 van een daartoe strekkende akte tevens memorie van grieven ter griffie van het GEA. Conveco heeft daarbij zes grieven aangevoerd en toegelicht, met conclusie dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van Conveco geheel zal toewijzen, met veroordeling van Witenblauw in de kosten in beide instanties.
1.3 Op 2 februari 2011 heeft Witenblauw een memorie van antwoord ingediend, waarbij zij de grieven heeft bestreden en heeft geconcludeerd dat het Hof het hoger beroep ongegrond zal verklaren en het vonnis waarvan beroep, al dan niet onder aanvulling en/of verbetering der gronden, zal bevestigen met veroordeling van Conveco in de kosten van het hoger beroep.
1.4 Op de daarvoor nader bepaalde dag hebben partijen pleitnotities overgelegd. Vonnis is bepaald op heden.
Conveco is tijdig en op de juiste wijze in beroep gekomen zodat zij daarin kan worden ontvangen.
Voor de inhoud van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
4.1 Geen grieven zijn gericht tegen de feitenvaststelling in het bestreden vonnis, onder rechtsoverweging 3.1. Die vaststelling komt het Hof ook juist voor, zodat het bij de beoordeling daarvan zal uitgaan.
4.2 Tussen partijen staat verder vast dat tegen het tussenvonnis van 17 november 2009 en het eindvonnis van 15 juni 2010 in de bodemprocedure met nummer AR 85/2009 (producties 1 en 2 MvA) geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat, waardoor de veroordeling van Witenblauw om aan Conveco US$ 186.110,86, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 april 2009, onherroepelijk is.
4.3 Het door Witenblauw onder zichzelf ten laste van Conveco gelegde beslag heeft als consequentie dat de tenuitvoerlegging van deze onherroepelijke veroordeling thans niet mogelijk is.
4.4 Uitgangspunt is dat in beginsel beslag ter verzekering van het verhaal van een vordering mogelijk is op alle goederen van de schuldenaar. Slechts onder bijzondere omstandigheden kan het leggen van beslag misbruik van recht opleveren (HR 27 november 2009, NJ 2009, 597). De enkele feitelijke verhindering van de tenuitvoerlegging van de onherroepelijk veroordeling, bedoeld in rechtsoverweging 4.3, is als zodanig niet voldoende om deze conclusie te rechtvaardigen.
4.5 In het onderhavige geval staat vast dat Witenblauw haar appel in de zaak met nummer AR 85/2009 heeft ingetrokken op dezelfde dag dat zij beslag onder zichzelf heeft gelegd. Daarvoor heeft Witenblauw, hoewel dit onderdeel van het partijdebat heeft uitgemaakt, geen goede reden aangevoerd. Hier komt bij dat Witenblauw de vordering waarvoor zij thans eigenbeslag heeft gelegd, had kunnen instellen als reconventionele vordering in de zaak die heeft geleid tot de genoemde vonnissen. Ook had zij in die procedure kunnen verzoeken haar vordering te mogen verrekenen met die van Conveco, althans direct na de procedure tot verrekening kunnen overgaan. Inderdaad stond het Witenblauw vrij dat om haar moverende redenen niet te doen en een separate vordering in te stellen, zoals zij heeft betoogd, maar dat brengt mee dat zij - nu niet is gebleken van enige noodzaak daartoe - het risico van eventuele onmogelijkheid van verrekening op de koop toe heeft genomen. Zodoende heeft Witenblauw zichzelf zonder noodzaak in een positie gemanoeuvreerd dat zij haar vordering niet heeft kunnen hardmaken en vervolgens verrekenen. Deze bijzondere omstandigheden leiden het Hof tot de conclusie dat het niet anders kan zijn dat Witenblauw het beslag heeft gelegd met als doel de tenuitvoerlegging van het vonnis van 15 juni 2010 te frustreren. Aldus heeft Witenblauw zich schuldig gemaakt aan misbruik van recht.
4.6 Het bovenstaande leidt reeds tot het oordeel dat het beslag onrechtmatig is gelegd en moet worden opgeheven. In zoverre slaagt het hoger beroep.
4.7 Ten aanzien van het door Conveco, in het petitum onder b, gevorderde verbod om andermaal beslag te leggen voor de vordering van Witenblauw, wordt het volgende overwogen.
4.8 Aan de in kracht van gewijsde gegane vonnissen van 17 november 2009 en 15 juni 2010 komt gezag van gewijsde toe, waarop Witenblauw zich heeft beroepen. Dit gezag van gewijsde komt niet alleen toe aan het dictum van het eindvonnis maar ook aan de dragende rechtsoverweging 4.5 van het tussenvonnis, waarin het oordeel is vervat - kort gezegd - dat Conveco na de fatale datum van 15 december 2008 in verzuim is geraakt, Witenblauw terecht de overeenkomst heeft ontbonden en er van schuldeisersverzuim geen sprake was. Anders dan Conveco heeft betoogd, doet rechtsoverweging 4.12 van datzelfde vonnis daaraan niet af. De in die rechtsoverweging gegeven typering van regieovereenkomst heeft allereerst uitsluitend betrekking op de vaststelling van de hoogte van de aanneemsom en handelt verder met name over de eerste overeenkomst in plaats van de tweede overeenkomst van 8 september 2008 waarin de fatale datum van 15 december 2008 was opgenomen. Het betoog van Conveco dat zij niet toerekenbaar tekortkwam en dat er sprake was van eigen schuld aan de kant van Witenblauw stuit dan ook af op het gezag van gewijsde van het vonnis van 17 november 2009, zoals het GEA terecht heeft overwogen.
4.9 Het beroep van Conveco op rechtsverwerking slaagt evenmin. De in de pleitaantekeningen van Conveco in eerste aanleg, onder 20 tot en met 23, geciteerde passages uit gedingstukken uit eerdere procedures leveren - oordelend op grond van hetgeen in de onderhavige kort-gedingprocedure voorshands is komen vast te staan - geen zodanige houding of gedraging van Witenblauw op die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het alsnog instellen van een schadevergoedingsvordering. Ook op dit punt verenigt het Hof zich met het oordeel van het GEA.
4.10 Aldus heeft Conveco niet summierlijk de ondeugdelijkheid van de vordering van Witenblauw aannemelijk gemaakt. Ook anderszins is niet summierlijk van de ondeugdelijkheid daarvan gebleken. Dit leidt ertoe dat het gevorderde verbod om andermaal beslag te leggen voor de vordering van Witenblauw zal worden afgewezen, omdat in de onderhavige omstandigheden beslag op andere goederen, zonder dat daarmee de tenuitvoerlegging van het vonnis van 15 juni 2010 wordt gefrustreerd, mogelijk moet blijven.
4.11 De slotsom luidt dat het bestreden vonnis zal worden vernietigd, het beslag zal worden opgeheven en de vordering voor het overige zal worden afgewezen. Nu het in deze procedure met name draait om de vraag of het beslag al dan niet moet worden opgeheven, heeft Witenblauw als grotendeels in het ongelijk gesteld partij te gelden, zodat zij in de proceskosten zal worden veroordeeld.
vernietigt het bestreden vonnis en doet opnieuw recht;
heft op het op 9 september 2010 door Witenblauw ten laste van Conveco gelegde conservatoir eigenbeslag;
wijst af het meer of anders gevorderde;
veroordeelt Witenblauw in de proceskosten van Conveco, tot op heden begroot op:
- in eerste aanleg: NAF. 450,- aan griffierecht, NAF. 271,50 aan oproepingskosten en NAF. 1.000,- aan gemachtigdensalaris;
- in hoger beroep: NAF. 900,- aan griffierecht, NAF. 257,50 aan betekeningskosten en NAF. 5.100,- aan gemachtigdensalaris;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.M. van der Bunt, J.P. de Haan en H.J. van Kooten, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten uitgesproken op 4 november 2011 in tegenwoordigheid van de griffier.