ECLI:NL:OGHACMB:2011:BT8885

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
4 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AR-1453/2005-H-319/09
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de ontvankelijkheid van de vordering tot teruggave van een bankgarantie door Banco Provincial Overseas N.V.

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 4 januari 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep. De zaak betreft een vordering van Banco Provincial Overseas N.V. (BPO) tegen Buleen Holding Inc. over de teruggave van een bankgarantie die door MCB was afgegeven. BPO was in hoger beroep gekomen van een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, dat op 18 december 2006 was gewezen. Het Hof oordeelde dat het bestreden vonnis, voor zover het betrekking had op het incident tot overlegging van stukken, niet-ontvankelijk moest worden verklaard. Dit omdat het vonnis aan een eindvonnis voorafging en er geen vergunning was aangevraagd om afzonderlijk hoger beroep in te stellen.

Wat betreft de vordering tot teruggave van de bankgarantie, oordeelde het Hof dat BPO ontvankelijk was in haar hoger beroep. Het Hof concludeerde dat de grieven van BPO faalden bij gebrek aan belang, aangezien het eindvonnis van 29 juni 2009 in conventie de vordering van Buleen had afgewezen. Het Hof bevestigde het vonnis waarvan beroep en verklaarde BPO niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover het betrekking had op het incident tot overlegging van stukken. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Registratienummer: AR-1453/2005-H-319/09
Uitspraak: 4 januari 2011
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Vonnis
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
BANCO PROVINCIAL OVERSEAS N.V.,
gevestigd in Curaçao,
hierna te noemen: BPO,
oorspronkelijk gedaagde, eiseres in reconventie,
thans appellante,
gemachtigde: mr. F.F. Kunst,
tegen
de rechtspersoon naar het recht van Panama
BULEEN HOLDING INC.,
gevestigd in Panama,
hierna te noemen: Buleen,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. M.F. Bonapart.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Op 24 april 2006 en op 18 december 2006 (en ook op 29 januari 2007, 12 mei 2008 en 29 juni 2009) heeft het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, (hierna: GEA) tussen partijen vonnis gewezen. Voor hetgeen in eerste aanleg tot dan toe is gesteld en gevorderd, de procesgang aldaar en de overwegingen en de beslissingen van het GEA wordt verwezen naar het vonnis van 24 april 2006.
1.2 Door op 25 januari 2007 een akte van appel in te dienen is BPO in hoger beroep gekomen van het vonnis van 18 december 2006 voor zover betrekking hebbend op het incident tot overlegging van stukken tevens houdende verzoek tot voorlopige voorziening tot teruggave van de door MCB afgegeven bankgarantie. Bij op 7 maart 2007 ingekomen memorie van grieven, met producties, heeft BPO vier grieven tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis zal vernietigen en alsnog zal toewijzen haar incidentele (aangevulde) vordering tot overlegging van originele bescheiden en bewijs van echtheid alsmede de voorlopige voorziening tot teruggave van de bankgarantie van MCB aan BPO, met veroordeling van Buleen tot betaling van de kosten van de incidenten in beide instanties.
1.3 Vonnis is nader bepaald op heden.
2. De ontvankelijkheid
2.1 Voor zover het bestreden vonnis betrekking heeft op het incident tot overlegging van stukken, moet het vonnis worden aangemerkt als een vonnis dat aan het eindvonnis (van 29 juni 2009) is voorafgegaan en waarvan slechts hoger beroep mag worden ingesteld tegelijk met het beroep van het eindvonnis, behoudens het geval waarin het Hof op verzoek vergunning heeft verleend om van dat vonnis afzonderlijk hoger beroep in te stellen (artikelen 263 en 263a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Aangezien bedoelde vergunning niet is verzocht en verleend, is BPO in zoverre niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
2.2 Wat betreft het oordeel over en de beslissing op de verzochte voorlopige voorziening tot teruggave van de door MCB afgegeven bankgarantie dient het vonnis te worden aangemerkt als een provisioneel vonnis waarvan afzonderlijk van het eindvonnis hoger beroep kan worden ingesteld. Nu BPO tijdig en op de juiste wijze in beroep is gekomen, kan zij daarin in zoverre worden ontvangen.
3. De grieven
3.1 Voor de inhoud van de grieven verwijst het Hof naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1 In haar toelichting op grief 2 en grief 3 heeft BPO betoogd dat haar belang bij de voorlopige voorziening hierin is gelegen dat op zo kort mogelijke termijn duidelijkheid wordt verschaft omtrent de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de heer [T.]. Het antwoord op de vraag naar de bevoegdheid van de heer [T.] om Buleen te vertegenwoordigen was in dat stadium van de procedure van belang in verband met het verweer van BPO dat, kort weergegeven, de heer [T.] die bevoegdheid miste en dat BPO dus niet gehouden was tot de gevorderde uitbetaling van het saldo. Thans is bij eindvonnis van 29 juni 2009 in conventie de vordering van Buleen afgewezen (en zijn in reconventie de derdenbeslagen, in plaats waarvan BPO een bankgarantie had gesteld, onrechtmatig geoordeeld). Dit brengt naar het oordeel van het Hof mee dat de grieven falen bij gebrek aan belang.
4.2 Nu Buleen klaarblijkelijk heeft afgezien van enig verweer in hoger beroep en dus in dat verband geen kosten heeft gemaakt, is voor een proceskostenveroordeling van BPO als de in het ongelijk gestelde partij geen plaats.
BESLISSING
Het Hof:
verklaart BPO niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover het beroep betrekking heeft op het incident tot overlegging van stukken;
bevestigt het vonnis waarvan beroep.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J.R. Sijmonsma, F.J.P. Lock en H.J. van Kooten, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 4 januari 2011 in tegenwoordigheid van de griffier.