ECLI:NL:OGHACMB:2011:BT6499

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
13 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
KG 247/2010 - H-80/11
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inbreuk op auteursrecht en arbitragegeschil tussen AOB en Shaarei Tzedek

In deze zaak, die voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba werd behandeld, is er een geschil ontstaan over de inbreuk op het auteursrecht van de naamloze vennootschap Antilliaans Ontwerp- en Adviesbureau (Curaçao) N.V. (hierna: AOB) door de vereniging Shaarei Tzedek. AOB had in eerste aanleg een vordering ingesteld bij het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, waarin zij Shaarei Tzedek verzocht om binnen twee maal 24 uur na betekening van het te wijzen vonnis de steenstriprand en belettering van de gebogen muur te verwijderen, op straffe van een dwangsom. Het GEA heeft deze vordering afgewezen, wat AOB ertoe heeft aangezet om in hoger beroep te gaan.

Het Hof heeft vastgesteld dat AOB tijdig en op de juiste wijze in beroep is gekomen van het vonnis van het GEA. De grieven van AOB zijn gericht tegen de toepassing van de Nederlandse Auteurswet door het GEA, die volgens AOB een kennelijke juridische misslag inhoudt. Het Hof heeft de feiten vastgesteld zoals die door het GEA zijn vastgesteld en is van mening dat deze niet zijn bestreden door de partijen. Het Hof heeft ook overwogen dat de grieven van AOB niet opgaan, omdat Shaarei Tzedek het recht heeft om verweer te voeren tegen de vordering van AOB, ook al heeft zij geen vernietigingsprocedure ingesteld tegen het arbitraal vonnis.

De uitspraak van het Hof is gedaan op 13 september 2011, waarbij het Hof de zaak aanhield voor verdere behandeling en partijen de gelegenheid gaf om te reageren op de voorlopige oordelen van het Hof. Het Hof heeft de zaak naar de rolzitting van 11 oktober 2011 verwezen voor akte uitlating zijdens partijen, waarbij iedere verdere beslissing werd aangehouden. De uitspraak is gedaan door de rechters J. de Boer, E.J.C. Adang en H.J. van Kooten, en is ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken.

Uitspraak

BURGERLIJKE ZAKEN OVER 2011
UITSPRAAK: 13 september 2011
ZAAKNR.: KG 247/2010 - H-80/11
HET GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
de naamloze vennootschap ANTILLIAANS ONTWERP- EN ADVIESBUREAU (CURAÇAO) N.V. (hierna: AOB),
gevestigd in Curaçao,
voorheen eiseres,
thans appellante,
gemachtigden: mrs. J.M.R.S. van Eps en M.M. den Boogert,
tegen
de vereniging SHAAREI TZEDEK (hierna: Shaarei Tzedek),
gevestigd in Curaçao,
voorheen verweerster,
thans geïntimeerde,
gemachtigden: mrs. A. Bach Kolling en M.C. Hofhuis.
1. Het verloop van de procedure
Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, wordt verwezen naar het tussen partijen in deze zaak gewezen vonnissen van 28 augustus 2006 en 16 april 2007, en van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, (hierna: GEA) van 27 oktober 2010. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
AOB is in hoger beroep gekomen van het vonnis van 27 oktober 2010 door indiening op 16 november 2010 van een daartoe strekkende akte ter griffie van het GEA. Op 13 december 2010 heeft AOB ter griffie van het GEA een memorie van grieven ingediend. Shaarei Tzedek heeft een memorie van antwoord genomen.
Op de nader voor pleidooi bepaalde dag - waaraan voorafgaand AOB producties aan het Hof en aan de wederpartij heeft toegezonden - hebben partijen pleitnotities overgelegd. Daarna is bepaald dat vonnis zal worden gewezen, waarvan de uitspraak is bepaald op heden.
2. De ontvankelijkheid
AOB is tijdig en op de juiste wijze in beroep gekomen van het door haar bestreden vonnis, zodat zij daarin kan worden ontvangen.
3. De grieven
Voor de door AOB opgeworpen grieven verwijst het Hof naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1 De vaststelling van de feiten door het GEA in rechtsoverweging 2.1 is door partijen niet bestreden. Die vaststelling komt het Hof juist voor. In hoger beroep wordt dan ook van die feiten uitgegaan.
4.2 In eerste aanleg heeft AOB het GEA verzocht primair, Shaarei Tzedek te bevelen om binnen twee maal 24 uur na betekening van het te wijzen vonnis conform het in het arbitraal vonnis van 1 december 2009 bevolene, de steenstriprand en belettering van de gebogen muur te (doen) verwijderen, op straffe van een dwangsom, en, subsidiair, AOB toestemming te verlenen om de steenstriprand en belettering van de gebogen muur zelf en op kosten van Shaarei Tzedek te (doen) verwijderen. Bij het vonnis waarvan beroep is de vordering van AOB afgewezen, met veroordeling van AOB in de proceskosten. Hiertegen richt zich het hoger beroep.
4.3 AOB heeft bij pleidooi aangevoerd dat Shaarei Tzedek in haar verweer dat tot vernietiging van het vonnis van het Arbitrage-Instituut van 1 december 2009 zou moeten leiden, niet ontvankelijk is omdat Shaarei Tzedek geen vernietigingsactie tegen dat vonnis heeft ingesteld en het vonnis onherroepelijk is geworden. Volgens AOB kan in kort geding enkel tenuitvoerlegging van een vonnis worden verboden vooruitlopend op een vonnis in een aanhangige of aanhangig te maken vernietigingsprocedure. Deze stellingen van AOB gaan niet op. In een executiegeschil dient immers ook ten aanzien van een onherroepelijk geworden arbitraal vonnis te worden beoordeeld of er bij de tenuitvoerlegging van dat vonnis sprake is van misbruik van recht. De omstandigheid dat Shaarei Tzedek geen vernietigingsprocedure aanhangig heeft gemaakt doet niet af aan haar recht om tegen het voor AOB gevorderde bevel tot nakoming van het vonnis van het Arbitrage-Instituut verweer te voeren op de grond dat tenuitvoerlegging van dat vonnis misbruik van recht oplevert.
4.4 AOB kan worden geacht een voldoende spoedeisend belang te hebben bij het gevorderde nu zij verlof tot tenuitvoerlegging van het vonnis van het Arbitrage-Instituut heeft verkregen en Shaarei Tzedek weigert vrijwillig te voldoen aan hetgeen waartoe zij bij dat vonnis is veroordeeld, zodat de bij dat vonnis vastgestelde inbreuk op het auteursrecht van AOB voortduurt.
4.5 De grieven komen er op neer dat het GEA ten onrechte heeft geoordeeld dat de toepassing van de Nederlandse Auteurswet in plaats van de Nederlands-Antilliaanse Auteursverordening door het Arbitrage-Instituut een kennelijke juridische misslag inhoudt.
4.6 Op grond van de vonnissen van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, van 28 augustus 2006 en 16 april 2007 (AR 207/06) (productie 6 MvG) staat vast dat partijen de <i>Algemene regelen voor de honorering van de architect en de verdere rechtsverhouding tussen de opdrachtgever en architect</i> (AR 1971) (productie 7 MvG), inclusief het daarin vervatte arbitraal beding, van toepassing hebben verklaard.
4.7 Artikel 1020 lid 1 Rv bepaalt:
‘Op een arbitrage is van toepassing de UNCITRAL Model Law on International Commercial Arbitration, hierna te noemen de Model Law, zoals laatstelijk vastgesteld door de United Nations Commission on International Trade Law, en zulks in de Engelstalige tekst daarvan.’
4.8 Chapter VIII van deze Uncitral-modelwet heeft betrekking op ‘recognition and enforcement of awards’. Weigering is ingevolge artikel 36 uitsluitend mogelijk op een aantal limitatief opgesomde gronden, waaronder:
‘<i>(a)</i> at the request of the party against whom it is invoked, if that party furnishes to the competent court where recognition or enforcement is sought proof that:
(…)
(iii) the award deals with a dispute not contemplated by or not falling within the terms of the submission to arbitration, or it contains decisions on matters beyond the scope of the submission to arbitration, provided that, if the decisions on matters submitted to arbitration can be separated from those not so submitted, that part of the award which contains decisions on matters submitted to arbitration may be recognized and enforced; or
(…); or
<i>(b)</i> if the court finds that:
(…)
(ii) the recognition or enforcement of the award would be contrary to the public policy of this State.’
4.9 In het bestreden vonnis heeft het GEA aangenomen en beslissend geacht dat het scheidsgerecht het verkeerde recht (Nederlands in plaats van Nederlands-Antilliaans recht) heeft toegepast. Met betrekking tot de op het materiële geschil toepasselijke regels bepaalt artikel 28 van de Uncitral-modelwet:
‘(1) The arbitral tribunal shall decide the dispute in accordance with such rules of law as are chosen by the parties as applicable to the substance of the dispute. Any designation of the law or legal system of a given State shall be construed, unless otherwise expressed, as directly referring to the substantive law of that State and not to its conflict of laws rules.
(2) Failing any designation by the parties, the arbitral tribunal shall apply the law determined by the conflict of laws rules which it considers applicable.
(3) The arbitral tribunal shall decide <i>ex aequo et bono or as amiable compositeur</i> only if the parties have expressly authorized it to do so.
(4) In all cases, the arbitral tribunal shall decide in accordance with the terms of the contract and shall take into account the usages of the trade applicable to the transaction.’
4.10 Indien het scheidsgerecht in plaats van het door partijen aangewezen recht ander recht toepast, schendt het naar het voorlopig oordeel van het Hof zijn opdracht. Hetzelfde geldt indien het scheidsgerecht oordeelt als goede mannen naar billijkheid (in de terminologie van artikel 28 par. (3) van de Uncitral-modelwet: ‘<i>ex aequo et bono or as amiable compositeur</i>’) zonder daartoe opdracht te hebben gekregen (vgl. HR 27 maart 2009, NJ 2010, 169, <i>Hendrix Poultry Breeders v. Burshan</i>) of niet aldus oordeelt terwijl daartoe wel opdracht bestond. Het Hof is ook bereid aan te nemen dat het scheidsgerecht zijn opdracht schendt indien het ten onrechte aanneemt dat partijen rechtskeuze hebben gedaan.
4.11 Indien daarentegen partijen geen rechtskeuze hebben gedaan en evenmin opdracht hebben gegeven te oordelen als goede mannen naar billijkheid, is naar het voorlopig oordeel van het Hof geen sprake van schending van de opdracht indien het scheidsgerecht naar het toepasselijke internationaal of interregionaal privaatrecht het verkeerde recht heeft toegepast.
4.12 De bovengenoemde gevallen doen zich echter in casu niet voor. Het scheidsgerecht is niet ervan uitgegaan dat partijen gekozen hebben voor Nederlands recht. Evenmin heeft het scheidsgerecht, bij gebreke van rechtskeuze, naar regels van interregionaal privaatrecht het Nederlandse recht toepasselijk geacht. Artikel 47 AR 1971 houdt in dat arbitrage plaatsvindt overeenkomstig het <i>Reglement van de Stichting Arbitrage-Instituut Bouwkunst</i>. Artikel 12 lid 1 van dit (algemeen bekend gemaakte) reglement bepaalt: ‘Het scheidsgerecht beslist als goede mannen naar billijkheid, tenzij partijen anders zijn overeengekomen, en bij meerderheid van stemmen’.
4.13 Partijen zijn niet anders overeengekomen en het scheidsgerecht heeft daarom in zijn vonnis (productie 4 MvG), blijkens zijn overwegingen en de vermelding boven het dictum (dat niet als een kennelijke misslag kan worden aangemerkt), geoordeeld als goede mannen naar billijkheid.
4.14 Het scheidsgerecht heeft als goede mannen naar billijkheid beslist dat in casu sprake is van een wezenlijke aantasting van het (karakter van het) ontwerp, waartegen de architect zich terecht verzet. Dit oordeel kan niet zonder meer worden bestreden met de stelling dat toepassing van het Nederlands-Antilliaans recht tot een andere uitkomst zou hebben geleid.
4.15 Het scheidsgerecht is uitgegaan van het tussen partijen geldende contract, inclusief artikel 45 lid 1 AR 1971. Zo het scheidsgerecht al een verkeerde uitleg van artikel 45 lid 1 AR 1971 (met de beginwoorden ‘Onverminderd de bepalingen van de Auteurswet’) heeft gegeven, levert zulks geen grond op tot weigering van ‘recognition and enforcement of awards’ als bedoeld in artikel 36 van de Uncitral-modelwet.
4.16 Uit het voorgaande volgt dat niet kan worden gezegd dat een der weigeringsgronden van artikel 36 Uncitral-modelwet zich voordoet.
4.17 Omdat het <i>Reglement van de Stichting Arbitrage-Instituut Bouwkunst</i> door partijen niet is overgelegd en partijen zich niet hebben uitgelaten over toepassing van dit reglement en over de toepassing van de Uncitral-modelwet, krijgen zij gelegenheid gelijktijdig bij akte (P1) te reageren op bovenstaande voorlopige oordelen van het Hof. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
BESLISSING:
Het Hof:
verwijst de zaak naar de rolzitting van 11 oktober 2011 voor akte uitlating zijdens partijen (P1) zoals hiervoor onder 4.17 overwogen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J. de Boer, E.J.C. Adang en H.J. van Kooten, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 13 september 2011 in tegenwoordigheid van de griffier.