ECLI:NL:OGHACMB:2011:BT6489

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
20 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
EJ 109/10 - H 241/10
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en bewijslast dringende reden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de naamloze vennootschap Intelligent Solutions Group (I.S.G.) SXM N.V. tegen een beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten. De werknemer, die in dienst was bij I.S.G., is op 29 november 2009 op staande voet ontslagen. De werknemer had eerder een arbeidsovereenkomst voor de duur van zes maanden, gevolgd door een nieuwe overeenkomst voor één jaar. De werkgever stelt dat de werknemer ongeoorloofd afwezig was en de directeur heeft bedreigd, wat volgens hen een dringende reden voor ontslag vormt. Het Hof oordeelt dat de bewijslast voor de dringende reden bij de werkgever ligt. Tijdens de zitting op 15 april 2011 hebben partijen pleitnotities overgelegd, waarbij I.S.G. concludeert tot afwijzing van het beroepschrift en bekrachtiging van de eerdere beschikking. Het Hof heeft partijen in overweging gegeven om een minnelijke schikking te treffen, gezien de kosten en het tijdsverloop van de procedure. De beslissing van het Hof houdt in dat partijen op 24 juni 2011 moeten verschijnen voor een comparitie om een schikking te beproeven. De uitspraak is gedaan door de rechters J.R. Sijmonsma, E.M. van der Bunt en J.P. de Haan en is openbaar uitgesproken op 20 mei 2011.

Uitspraak

Registratienummer: EJ 109/10 - H 241/10
Uitspraak: 20 mei 2011
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Beschikking in de zaak van:
de naamloze vennootschap
INTELLIGENT SOLUTIONS GROUP (I.S.G.) SXM N.V.,
gevestigd in Sint Maarten,
in eerste aanleg verweerster,
thans appellante,
gemachtigde: mr. E.E.S. Moenir-Alam,
- tegen -
[werknemer],
wonend in Sint Maarten,
in eerste aanleg verzoeker,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. J.G. Bloem.
Partijen worden hierna “ISG” en “[werknemer]” genoemd.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten, (hierna: GEA) wordt verwezen naar de tussen partijen in deze zaak gegeven beschikking van 1 september 2010.
1.2 ISG is in hoger beroep gekomen van deze beschikking door op 23 september 2010 een beroepschrift in te dienen. Het hoger beroep strekt ertoe dat het Hof de bestreden beschikkingen vernietigt en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van [werknemer] alsnog afwijst en de vorderingen van ISG in reconventie toewijst, met veroordeling van [werknemer] in de kosten van deze procedures.
1.3 Er is geen verweerschrift zijdens [werknemer] ingekomen.
1.4 Op de voor behandeling van de zaak nader bepaalde dag, 15 april 2011, hebben partijen volstaan met het overleggen van pleitnotities. Bij haar pleitnotities heeft ISG geconcludeerd tot afwijzing van het beroepschrift en bekrachtiging van de beschikking van 1 september 2010 met dien verstande dat geen loonmatiging wordt toegepast.
1.5 Beschikking is bepaald op heden.
2. Ontvankelijkheid
Het hoger beroep is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat ISG daarin kan worden ontvangen.
3. De gronden
Voor de gronden van het hoger beroep wordt verwezen naar de in het beroepschrift geformuleerde grieven 1 tot en met 18.
4. De beoordeling
4.1 Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd betwist en/of op grond van de onbestreden inhoud van de overgelegde producties staan tussen partijen de volgende feiten vast:
a. [werknemer] is op 14 april 2009 in dienst getreden van ISG zulks voor de duur van zes maanden. De arbeidsrelatie tussen partijen is verwoord in een op 2 juni 2009 door beide partijen getekende arbeidsovereenkomst.
b. Op 19 oktober 2009 hebben partijen een nieuwe overeenkomst getekend, thans voor de duur van één jaar en ingaande 14 oktober 2009 (aansluitend op de eerste arbeidsovereenkomst).
c. [werknemer] was werkzaam in de functie van Helpdesk Medewerker (laatstelijk) tegen een salaris van NAF. 1.625,00 bruto.
d. Op 29 november 2009 is [werknemer] op staande voet ontslagen.
4.2 Bij de bestreden beschikking heeft het GEA de primaire vordering van [werknemer] om ISG te veroordelen tot de wettelijke schadeloosstelling toegewezen met dien verstande dat de schadeloosstelling is gematigd tot zes bruto maandlonen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 december 2009 tot de dag der voldoening. Voorts is, zoals primair gevorderd, ISG veroordeeld om aan [werknemer] het hem nog toekomende vakantiegeld te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van opeisbaarheid tot de dag der voldoening. Tot slot is ISG veroordeeld in de kosten van de procedure.
4.3 Voor zover het hoger beroep van ISG ertoe strekt dat het Hof haar vorderingen in reconventie toewijst, overweegt het Hof als volgt. Gelet op het bepaalde in artikel 183 Rv kan een vordering in reconventie niet eerst in hoger beroep worden ingesteld. Het Hof zal ISG daarom niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering in reconventie. Het betoog van ISG dat het GEA haar vordering in reconventie in eerste aanleg ten onrechte niet heeft toegelaten, kan niet tot een andere beslissing leiden.
4.4 Ten aanzien van het bij pleitnotities in hoger beroep gedane verzoek van [werknemer] aan het Hof om geen matiging van de loonvordering toe te passen, heeft het volgende te gelden. [werknemer] had op grond van artikel 429q lid 4 Rv gelezen in verbinding met artikel 429q lid 3 Rv bij verweerschrift incidenteel hoger beroep kunnen instellen. Nu hij dit niet heeft gedaan, mag ISG als gevolg van haar eigen appel niet in een mindere positie kunnen komen te verkeren dan waarin zij door de bestreden beschikking is gebracht. Het onderhavige verzoek dient derhalve buiten beschouwing te blijven.
4.5 In geschil tussen partijen is of [werknemer] aan ISG een dringende reden heeft gegeven om de onder 4.1 onder b bedoelde arbeidsovereenkomst te beëindigen. Daarbij spitst het geschil er zich op toe of, zoals ISG stelt en [werknemer] betwist, [werknemer] op 22 november 2009 ongeoorloofd afwezig is geweest en [werknemer] op 29 november 2009 de directeur van ISG [directeur] heeft bedreigd. De bewijslast van de aanwezigheid van de dringende reden rust op ISG als de partij die de arbeidsovereenkomst wegens een dringende reden heeft beëindigd. Het Hof is van oordeel dat overeenkomstig haar bewijsaanbod ISG dient te worden toegelaten haar stellingen te bewijzen op een nader te bepalen datum en tijdstip.
4.6 In aanmerking genomen de door partijen reeds gemaakte en de bij bewijslevering naar verwachting nog te maken kosten in deze procedure, het tijdsverloop en de onzekere uitkomst van de procedure tegenover het relatief geringe belang van de zaak, geeft het Hof partijen in overweging een minnelijke schikking te beproeven. Voor het geval partijen niet buiten rechte een minnelijke regeling hebben bereikt vóór 24 juni 2011 zal het Hof op grond van artikel 20 lid 2 Rv een comparitie van partijen gelasten zoals hierna is vermeld.
4.7 Bij deze comparitie wenst het Hof ter voorkoming van eventuele executiegeschillen ook te worden geïnformeerd over de hoogte van het vakantiegeld van [werknemer].
4.8 Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
BESLISSING
Het Hof:
gelast partijen in persoon dan wel vertegenwoordigd door een persoon die bevoegd is een vaststellingsovereenkomst aan te gaan te verschijnen voor mr. J.P. de Haan, lid van het Hof, tot het geven van inlichtingen en het beproeven van een schikking op vrijdag 24 juni 2011 om 13:30 uur in het Court House in Sint Maarten;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.R. Sijmonsma, E.M. van der Bunt en J.P. de Haan, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten uitgesproken op 20 mei 2011 in tegenwoordigheid van de griffier.