ECLI:NL:OGHACMB:2011:BT2493

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
28 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AR-66/04-H-66/10
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een vaststellingsovereenkomst na verkeersongeval met betrekking tot misbruik van omstandigheden en dwaling

In deze zaak, die voortvloeit uit een verkeersongeval dat plaatsvond op 18 mei 2003 in Cole Bay, Sint Maarten, hebben de betrokken partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten. De appellante, de wettelijke vertegenwoordigster van een minderjarig kind, wenst zich niet meer aan deze overeenkomst te houden en beroept zich op misbruik van omstandigheden, onvoorziene omstandigheden, de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid, en dwaling. Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie heeft de vordering van de appellante afgewezen en het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg bevestigd. De appellante had in hoger beroep drie grieven ingediend, maar het Hof oordeelde dat deze grieven niet voldoende onderbouwd waren. De appellante had niet aangetoond dat er sprake was van onvoorziene omstandigheden die haar aan de overeenkomst zouden binden, en het beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid werd eveneens verworpen. Het Hof concludeerde dat de appellante, bijgestaan door een advocaat, niet in een zodanige kwetsbare positie verkeerde dat er sprake was van misbruik van omstandigheden. De eerste grief, die gericht was tegen de afwijzing van aansprakelijkheid van de werkgever van de tegenpartij, werd ook afgewezen. Het Hof bevestigde het vonnis van het GEA en veroordeelde de appellante in de proceskosten van de tegenpartij.

Uitspraak

ZAAKNR: AR-66/04-H-66/10
UITSPRAAK: 28 januari 2011
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten
en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Vonnis
in de hoofdzaak van:
[wettelijke vertegenwoordigster], handelend in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigster van haar minderjarig kind [kind],
wonend in Sint Maarten,
voorheen eiseres in de hoofdzaak, thans appellante,
gemachtigde: mr. J.G. Bloem,
- tegen -
1. [X],
wonend in Sint Maarten,
voorheen gedaagde in de hoofdzaak sub 1, thans geïntimeerde sub 1,
2. de naamloze vennootschap
ZERALO N.V.
gevestigd in Sint Maarten
voorheen gedaagde in de hoofdzaak sub 2, thans geïntimeerde sub 2,
gemachtigde: mr. E.R. de Vries;
en in de vrijwaringszaak van:
1. [X],
wonend in Sint Maarten,
voorheen eiser in de vrijwaringszaak, thans appellant,
2. de naamloze vennootschap
ZERALO N.V.,
gevestigd in Sint Maarten
voorheen geen partij, thans appellante,
gemachtigde: mr. E.R. de Vries,
- tegen -
[gedaagde in vrijwaring],
wonend in Sint Maarten
voorheen gedaagde in vrijwaring,
niet verschenen.
Partijen worden hierna [wettelijk vertegenwoordigster], [X], Zeralo en [gedaagde in vrijwaring] genoemd.
1. Verloop van de procedure
1.1 Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten (hierna: GEA), wordt verwezen naar het tussen partijen gewezen vonnis van 28 augustus 2007.
1.2 [wettelijk vertegenwoordigster] is in hoger beroep gekomen van dit vonnis door indiening op 18 september 2007 van een daartoe strekkende akte ter griffie van het GEA. Bij afzonderlijke memorie van grieven, ingediend op 30 oktober 2007, heeft [wettelijk vertegenwoordigster] drie grieven aangevoerd, deze toegelicht en geconcludeerd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, haar vordering alsnog integraal zal toewijzen, kosten rechtens.
1.3 [X] en Zeralo hebben op 20 maart 2008 een als “memorie van antwoord tevens houdende akte van (voorwaardelijk) incidenteel appel alsmede memorie van grieven in het (voorwaardelijke) incidenteel appel” aangeduid document ingediend. Daarbij hebben [X] en Zeralo geconcludeerd dat het Hof het vonnis waarvan beroep, zonodig onder aanvulling en/of verbetering van gronden, zal bevestigen, met veroordeling van [wettelijk vertegenwoordigster] in de kosten van het hoger beroep. Voorts hebben [X] en Zeralo bij dit document geconcludeerd dat het Hof het vonnis waarvan beroep voor wat betreft de afwijzing van de vrijwaring zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vrijwaring alsnog zal toewijzen, met veroordeling van [gedaagde in vrijwaring] in de kosten.
1.4 Op de daarvoor nader bepaalde dag heeft [wettelijk vertegenwoordigster] pleitnotities overgelegd en hebben [X] en Zeralo afgezien van pleidooi. Vervolgens is uitspraak nader bepaald op heden.
2. Ontvankelijkheid in de hoofdzaak
[wettelijk vertegenwoordigster] is tijdig en op de juiste wijze in beroep gekomen zodat zij daarin kan worden ontvangen.
3. Ontvankelijkheid in de vrijwaringszaak
3.1 Het appel in de vrijwaringszaak is ingesteld door een schriftelijke verklaring vervat in hetzelfde document als de memorie van antwoord in de hoofdzaak en is genoemd “akte van (voorwaardelijk) incidenteel appel”. Het betreft hier echter geen incidenteel appel in de zin van artikel 274 lid 2 van het Wetboek van Rechtsvordering (hierna: Rv). Evenmin betreft het de instelling van een incidentele vordering als bedoeld in artikel 275a Rv. De procedure in de hoofdzaak en de procedure in de vrijwaring zijn twee zelfstandige procedures tussen verschillende procespartijen, ook al zijn in de onderhavige zaak in eerste aanleg de beslissingen in de beide zaken in één document vervat (zie ook HR 12 december 2002, NJ 2005, 139). Het appel had daarom moeten worden ingesteld op de wijze als voorgeschreven in artikel 270 Rv. [X] en Zeralo hebben het hoger beroep niet op de juiste wijze ingesteld. Ten aanzien van Zeralo komt daarbij dat zij geen partij was in de vrijwaringszaak en zij daarom ook geen belang heeft bij haar appel.
3.2 [X] en Zeralo zullen niet-ontvankelijk worden verklaard in hun appel en in de kosten worden veroordeeld. Omdat [gedaagde in vrijwaring] niet is verschenen, worden de kosten begroot op nihil.
4. Partijen betrokken in het appel in de hoofdzaak
4.1 De appelakte vermeldt alleen [X] als geïntimeerde partij. In de memorie van antwoord (nummers 7 en 8) is betoogd dat daardoor, alsmede door de niet-betekening van de appelakte en de memorie van grieven aan Zeralo, het geding in hoger beroep is beperkt tot de partijen [wettelijk vertegenwoordigster], als appellante, en [X], als geïntimeerde.
4.2 Dit betoog is niet juist. Er hoeft uit de appelakte niet te blijken wie er als geïntimeerden in het hoger beroep zijn betrokken. Welke partijen dat zijn wordt mede bepaald door hetgeen in de memorie van grieven is vermeld. Nu in de aanhef van de memorie van grieven naast [X] ook Zeralo wordt genoemd en in de memorie van grieven wordt gegriefd tegen de afwijzing van de vordering tegen Zeralo, is het Hof van oordeel dat het hoger beroep ook tegen Zeralo is gericht. Ook Zeralo zal daarom als geïntimeerde in deze procedure worden aangemerkt (zie HR 8 mei 1992, NJ 1992, 497 en HR 13 september 2002, NJ 2003, 226).
4.3 Nu Zeralo is verschenen in hoger beroep en in de memorie van grieven “voorwaardelijk” (ingeval zij door het Hof wordt aangemerkt als geïntimeerde partij) heeft geantwoord op de grieven, is voorts aan het doel van het betekeningsvoorschrift van artikel 273 lid 1 Rv voldaan. Het Hof zal daarom geen opdracht geven de appelakte en de memorie van grieven alsnog aan Zeralo te betekenen.
5. Grieven in de hoofdzaak
Voor de inhoud van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
6. Beoordeling in de hoofdzaak
6.1 Geen grieven zijn gericht tegen de feitenvaststelling in het bestreden vonnis, onder rechtsoverwegingen 2a tot en met 2e. Die vaststelling komt het Hof ook juist voor, zodat het bij de beoordeling daarvan zal uitgaan.
6.2 Verder staat tussen partijen, als blijkend uit productie 1 bij de conclusie van antwoord, vast dat voorafgaand aan de door het GEA in rechtsoverweging 2e weergegeven bepalingen de volgende considerans in de vaststellingsovereenkomst is opgenomen:
<i>Whereas [X] and claimants were involved in a car accident in May, 2003 in Cole Bay, Sint Maarten, and whereas a police report of the Traffic Department of Sint Maarten had alleged that [X] is legally responsible for same accident;
Whereas claimants allege to have sustained very serious damages pursuant to same accident consisting of material and immaterial damages.
Whereas the alleged immaterial damages entail: physical en psychological trauma, shock, the existence of a coma condition during various weeks with claimant sub 3 and currently non-definable future damages.
Whereas according to the most recent medical prognosis claimant sub 3 has a more than reasonable chance to suffer lifetime partial paralysis.
Whereas [X] is desirous to offer by means of a full and final settlement payment to claimants.
Whereas claimants are desirous to accept mentioned payment as a full and final compensation for any and all current and future material and immaterial damages (to be) suffered by claimants.</i>
6.3 De tweede en derde grief zijn gericht tegen de honorering door het GEA van het beroep van [X] op de vaststellingsovereenkomst. [wettelijk vertegenwoordigster] doet daartoe een beroep op de (algemene) beperkende werking van de redelijkheid en de billijkheid en op onvoorziene omstandigheden waarin zij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet meer aan de overeenkomst kan worden gehouden, en op de stelling dat [X] bij het aangaan van de vaststellingovereenkomst misbruik zou hebben gemaakt van de fragiele positie van [wettelijk vertegenwoordigster].
6.4 [wettelijk vertegenwoordigster] heeft niet voldoende onderbouwd waaruit de onvoorziene omstandigheden bestaan zouden hebben. Het in de toelichting op de grieven genoemde ongevalsgevolg van een levenslange halfzijdige verlamming bij het kind van [wettelijk vertegenwoordigster] kan als zodanig niet gelden, mede nu uit de vierde overweging van de considerans blijkt dat de kans hierop bij het aangaan van de vaststellingsovereenkomst is meegewogen. Ook het beroep op de (algemene) beperkende werking van de redelijkheid en de billijkheid is niet (voldoende) onderbouwd.
6.5 De gestelde fragiele positie van [wettelijk vertegenwoordigster] het misbruik daarvan door [X] zijn kennelijk onderbouwd met de stelling dat overeenkomst kort na het incident is aangegaan toen de emoties nog hoog waren. Mede in het licht van de feiten dat het ongeval heeft plaatsgevonden op 18 mei 2003 terwijl de vaststellingsovereenkomst is aangegaan op 3 juli 2003 en [wettelijk vertegenwoordigster] werd bijgestaan door een advocaat, is dit een onvoldoende onderbouwing. Voor zover de stelling dat [wettelijk vertegenwoordigster] geen Nederlands en Engels spreekt als zodanig is bedoeld, geldt dat die omstandigheid in ieder geval niet als een bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 3:44 lid 4 BW is aan te merken, te meer nu zij bij het aangaan van de vaststellingsovereenkomst werd bijgestaan door een advocaat.
6.6 Voor zover met de stelling dat [wettelijk vertegenwoordigster] geen afstand van enig recht heeft willen doen en het Engels en Nederlands niet machtig is of met de stelling dat het betaalde bedrag geen recht doet aan de schade, bedoeld is een beroep op dwaling te doen, geldt het volgende. Een beroep op dwaling ten aanzien van het aangaan van een vaststellingsovereenkomst is maar beperkt mogelijk. In beginsel kan dat beroep niet worden gedaan ten aanzien van datgene waarover onzekerheid bestond maar alleen ten aanzien van hetgeen [wettelijk vertegenwoordigster] en [X] als zeker en onbetwist aan de vaststellingovereenkomst ten grondslag hebben gelegd (zie HR 15 november 1985, NJ 1986, 228). Het door [wettelijk vertegenwoordigster] aangevoerde is onvoldoende voor een succesvol beroep op dwaling, mede omdat zij bij het aangaan van de vaststellingovereenkomst werd bijgestaan door een advocaat. Aan de bij pleidooi aangevoerde stellingen op dit punt wordt voorbijgegaan nu deze in strijd met de goede procesorde zijn ingebracht. De tweede en derde grief falen.
6.7 De eerste grief is gericht tegen de afwijzing van aansprakelijkheid van Zeralo, in haar hoedanigheid van werkgever van [X] conform artikel 6:170 van het Burgerlijk Wetboek.
6.8 Voor het aannemen van deze aansprakelijkheid is vereist dat tussen het schadeveroorzakend handelen van [X] en de dienstbetrekking een zodanig functioneel verband bestaat dat Zeralo voor de daardoor veroorzaakte schade aansprakelijk is. Ten aanzien van die vraag staat tussen partijen vast dat [X] directeur van Zeralo is, dat de auto waarmee het ongeval is veroorzaakt door Zeralo aan [X] ter beschikking is gesteld en dat het ongeval om ongeveer 20:00 uur is geschied. Bij de memorie van grieven heeft [wettelijk vertegenwoordigster] gesteld dat de werkuren van [X] niet beperkt zijn van 8 tot 5, dat de ervaring leert dat het leeuwendeel van de werkzaamheden buiten kantoor en kantooruren wordt verricht en dat niet zonder nader onderzoek aangenomen had mogen worden dat [X] niet aan het werk was. Voor zover hiermee is bedoeld te stellen dat de autorit van [X] verband hield met de dienstbetrekking, is deze stelling in het licht van de in een proces-verbaal van politie neergelegde verklaring van [X] dat hij uit een verjaardagsfeestje kwam (productie 4 inleidend verzoekschrift) en de verklaring van [ ] en [ ] (productie 2 conclusie van antwoord) dat zij samen met [X] een verjaardagsviering hadden bijgewoond en achter hem aan naar huis reden, onvoldoende onderbouwd. Hetzelfde geldt voor de stellingen dat [X] de facto en de iure Zeralo bestuurt. Hetgeen overblijft, de hiervoor genoemde vaststaande feiten, is onvoldoende voor de aanname van het bedoelde functionele verband. Aan de eerst bij pleidooi aangevoerde stellingen op dit punt wordt voorbijgegaan nu deze in strijd met de goede procesorde zijn ingebracht. Ook de eerste grief faalt.
6.9 Uit het bovenstaande volgt dat het GEA de vordering terecht heeft afgewezen en het beroep tevergeefs is ingesteld. Het bestreden vonnis zal worden bevestigd en [wettelijk vertegenwoordigster] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten in hoger beroep van [X] en Zeralo worden veroordeeld.
BESLISSING:
Het Hof:
in de vrijwaringszaak:
verklaart [X] en Zeralo niet-ontvankelijk in het hoger beroep;
in de hoofdzaak:
bevestigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [wettelijk vertegenwoordigster] in de proceskosten van [X] en Zeralo, tot op heden begroot op NAF. 225,50 voor betekeningskosten en NAF. 3.400,- voor gemachtigdensalaris.
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.M. van der Bunt, J.P. de Haan en H.J. van Kooten, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten uitgesproken op 28 januari 2011 in tegenwoordigheid van de griffier.