Datum beschikking: 23 augustus 2011
Nummer HAR-135/11
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao en Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
gegeven op het verzoek ex artikel 43 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) van:
[verzoeker],
geboren op [datum] 1955 op Curaçao,
thans gedetineerd in Curaçao,
hierna te noemen: verzoeker.
1. De procesgang en het onderzoek van de zaak
1.1 Op 5 augustus 2011 heeft de gemachtigde van verzoeker, mr. E.F. Sulvaran, ter griffie van het Hof een verzoekschrift ex artikel 43 Sv ingediend. Het verzoek is gericht tegen een ministeriële beschikking van 27 juni 2011 en strekt ertoe dat het Hof de ministeriële beschikking zal vernietigen en het land Curaçao, althans de minister van Justitie, zal bevelen om verzoeker te vergunnen de gevangenis waarin hij zijn gevangenisstraf ondergaat, voorafgaande aan diens voorwaardelijke invrijheidstelling, met verlof onder elektronisch toezicht te verlaten.
1.2 Het verzoek is behandeld door het Hof in raadkamer van 16 augustus 2011 in Curaçao. Verschenen en gehoord zijn verzoeker en diens gemachtigde, mr. E.F. Sulvaran, en de (waarnemend) procureur-generaal, mr. S.B.P. Lukowski. De gemachtigde van verzoeker heeft pleitaantekeningen overgelegd.
1.3 Het Hof heeft een beschikking aangezegd welke heden wordt gegeven.
2.1 Bij onherroepelijk vonnis van het Hof van 4 juni 2009 is verzoeker veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van voorarrest, ter zake van medeplegen van een gewoonte maken van het opzettelijk witwassen van geld, medeplegen van een gewoonte maken van witwassen en overtreding van een verbod gesteld bij de Vuurwapenverordening.
2.2 Bij strafbesluit van de Strafgevangenis en het Huis van Bewaring van de Nederlandse Antillen van 27 oktober 2009 is aan verzoeker een straf opgelegd van twee weken onthouden van bezoek wegens het op 25 oktober 2009 in bezit hebben van een mobiele telefoon.
2.3 Verzoeker heeft een verzoek ingediend om in aanmerking te komen voor elektronisch toezicht zoals geregeld in de Beschikking elektronisch toezicht (P.B. 2005, 76).
2.4 Bij ministeriële beschikking van 27 juni 2011 heeft de minister van Justitie besloten aan verzoeker niet te vergunnen de gevangenis waarin hij de hem opgelegde gevangenisstraf ondergaat, voorafgaande aan de vroegst mogelijk datum voor voorwaardelijke invrijheidstelling, welke is bepaald op 17 december 2011, tot aan die datum te verlaten (hierna: de bestreden beschikking).
3.1 Ingevolge artikel 43 lid 1 Sv kan in alle gevallen waarin het belang van een goede strafrechtsbedeling een voorziening dringend noodzakelijk maakt en het wetboek zelf daaromtrent geen regeling bevat, een verzoek om zodanige voorziening worden gedaan door de verdachte of degene die daarbij een rechtstreeks hem bepaaldelijk aangaand belang heeft. Volgens vaste jurisprudentie van het Hof strekt artikel 43 Sv zich mede uit over de executiefase van een opgelegde gevangenisstraf.
3.2 Op grond van artikel 3 lid 1 van de Beschikking elektronisch toezicht kan aan een gedetineerde die is veroordeeld tot onvoorwaardelijke vrijheidsstraf, niet zijnde vervangende hechtenis, op diens verzoek of op verzoek van de directeur of op verzoek van een reclasseringsinstelling die dit verzoek mede in het algemeen belang en in het belang van de gedetineerde doet, door de minister van Justitie worden vergund om bij wijze van verlof, voorafgaand aan de ommekomst van de straf danwel van tweederde, of vier vijfde van de gevangenisstraf, tijdelijk het gesticht te verlaten onder de voorwaarde dat de gedetineerde onder elektronisch toezicht wordt gesteld.
3.3 Artikel 7 van de Beschikking elektronisch toezicht bevat een aantal gronden voor weigering of uitstel van het verlof. Op grond van artikel 7 sub d van de Beschikking elektronisch toezicht wordt het verlof geweigerd of uitgesteld in geval van bezit van verdovende middelen, wapens en/of andere door de directeur verboden voorwerpen.
3.4 Zoals uit het vooroverwogene volgt, is het vergunnen van elektronisch toezicht een wettelijke bevoegdheid van de minister van Justitie en komt bij de uitoefening van die bevoegdheid de minister een ruime mate van beleidsvrijheid toe. Dit brengt mee dat het Hof de beschikking van de minister met terughoudendheid dient te toetsen en toetst of de minister in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
3.5 In de bestreden beschikking heeft de minister van Justitie aan zijn besluit onder andere ten grondslag gelegd, zakelijk weergegeven, dat verzoeker op 25 oktober 2009 twee mobiele telefoons in zijn bezit had, en dat verzoeker aldus heeft gehandeld in strijd met artikel 7 sub d van de Beschikking elektronisch toezicht.
3.6 Verzoeker doet onder andere een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Dit beroep dient evenwel buiten beschouwing te blijven aangezien in (bijlage 4 bij) het verzoekschrift daarvan geen feitelijke onderbouwing wordt gegeven, anders dan door de opsomming van elf namen van, naar wordt gesteld, gedetineerden aan wie onder gelijke omstandigheden wel verlof met elektronisch toezicht is verleend ondanks overtreding van artikel 7 van de Beschikking elektronisch toezicht. De eerst in raadkamer gegeven feitelijke onderbouwing, bestaande in een beschrijving van één van de elf bedoelde gevallen, is tardief. De procureur-generaal is daardoor immers voorafgaand aan de behandeling niet in de gelegenheid geweest om te onderzoeken of het genoemde geval een vergelijkbaar geval betreft. Het door de procureur-generaal in dit verband gedane verzoek om aanhouding wordt gelet op de aard van de onderhavige procedure afgewezen.
3.7 Het betoog van verzoeker dat bekend had moeten worden gemaakt wat onder verboden voorwerp in de zin van artikel 7 sub d van Beschikking elektronisch toezicht wordt verstaan en dat kennelijk willekeurig is besloten dat daaronder ook een mobiele telefoon valt, verwerpt het Hof reeds omdat het voor de hand ligt dat het een gedetineerde is verboden een mobiele telefoon in bezit te hebben en zulks uit bestaande rechtspraak en ook uit de media bekend is, terwijl verzoeker niet heeft gesteld dat hij van dit verbod niet op de hoogte was.
3.8 Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M. van der Bunt, P.E. de Kort en H.J. van Kooten, leden van het Hof, en in tegenwoordigheid van de griffier in Curaçao uitgesproken op 23 augustus 2011.