ECLI:NL:OGHACMB:2011:BR7015

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
23 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HAR-134/11
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om verlof onder elektronisch toezicht na recidive

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 23 augustus 2011 uitspraak gedaan over een verzoek van een gedetineerde om verlof onder elektronisch toezicht. De verzoeker, geboren in 1972 op Curaçao, had een gevangenisstraf van negen jaren en vijf maanden opgelegd gekregen voor medeplegen van zware mishandeling met dodelijke afloop. Het verzoek was ingediend door zijn gemachtigde, mr. E.F. Sulvaran, op 5 augustus 2011, en was gericht tegen een ministeriële beschikking van 8 juli 2011 waarin het verzoek om verlof was afgewezen.

Tijdens de behandeling op 16 augustus 2011 in raadkamer, zijn zowel de verzoeker als zijn gemachtigde en de (waarnemend) procureur-generaal, mr. S.B.P. Lukowski, gehoord. De verzoeker stelde dat hij, gezien zijn situatie, in aanmerking moest komen voor elektronisch toezicht voorafgaand aan zijn voorwaardelijke invrijheidstelling. De minister van Justitie had echter besloten dat verzoeker, vanwege recidive binnen vijf jaar, pas na het uitzitten van viervijfde van zijn straf in aanmerking kon komen voor voorwaardelijke invrijheidstelling.

Het Hof oordeelde dat de minister van Justitie een ruime beleidsvrijheid heeft bij het verlenen van elektronisch toezicht en dat de afwijzing van het verzoek op redelijke gronden was gebaseerd. Het beroep van de verzoeker op het gelijkheidsbeginsel werd verworpen, omdat de vergelijkingen die hij maakte niet voldoende onderbouwd waren. Het Hof concludeerde dat de minister in zijn besluit niet onredelijk had gehandeld en wees het verzoek af.

Uitspraak

Datum beschikking: 23 augustus 2011
Nummer HAR-134/11
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao en Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
B E S C H I K K I N G
gegeven op het verzoek ex artikel 43 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) van:
[verzoeker],
geboren op [datum] 1972 op Curaçao,
thans gedetineerd in Curaçao,
hierna te noemen: verzoeker.
1. De procesgang en het onderzoek van de zaak
1.1 Op 5 augustus 2011 heeft de gemachtigde van verzoeker, mr. E.F. Sulvaran, ter griffie van het Hof een verzoekschrift ex artikel 43 Sv ingediend. Het verzoek is gericht tegen een ministerieel schrijven, in het verzoek aangeduid als ministeriële beschikking, van 8 juli 2011 en strekt ertoe dat het Hof de ministeriële beschikking zal vernietigen en het land Curaçao, althans de minister van Justitie, zal bevelen om verzoeker te vergunnen de gevangenis waarin hij zijn gevangenisstraf ondergaat, voorafgaande aan diens voorwaardelijke invrijheidstelling, met verlof onder elektronisch toezicht te verlaten.
1.2 Het verzoek is behandeld door het Hof in raadkamer van 16 augustus 2011 in Curaçao. Verschenen en gehoord zijn verzoeker en diens gemachtigde, mr. E.F. Sulvaran, en de (waarnemend) procureur-generaal, mr. S.B.P. Lukowski. De gemachtigde van verzoeker heeft pleitaantekeningen overgelegd.
1.3 Het Hof heeft een beschikking aangezegd welke heden wordt gegeven.
2. De feiten
2.1 Bij onherroepelijk vonnis van het Hof van 24 mei 2007 is verzoeker veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren en vijf maanden, met aftrek van voorarrest, ter zake van medeplegen van zware mishandeling terwijl het feit de dood ten gevolge heeft.
2.2 Verzoeker heeft een verzoek ingediend om in aanmerking te komen voor elektronisch toezicht zoals geregeld in de Beschikking elektronisch toezicht (P.B. 2005, 76).
2.3 Bij verzoek ex artikel 43 Sv van 6 juni 2011 heeft verzoeker het Hof verzocht het land Curaçao, althans de minister van Justitie te bevelen hem te vergunnen de gevangenis waarin hij zijn gevangenisstraf ondergaat, voorafgaande aan diens voorwaardelijk invrijheidsstelling, met verlof onder elektronisch toezicht te verlaten. Bij beschikking van het Hof van 21 juni 2011 heeft het Hof de minister van Justitie opgedragen om binnen zes weken na de datum van de uitspraak alsnog te beslissen op het verzoek om verlof met elektronisch toezicht van verzoeker.
2.4 Bij ministerieel schrijven van 8 juli 2011 heeft de minister van Justitie aan verzoeker kenbaar gemaakt afwijzend op diens verzoek te hebben besloten (hierna: de bestreden beschikking).
3. De beoordeling
3.1 Ingevolge artikel 43 lid 1 Sv kan in alle gevallen waarin het belang van een goede strafrechtsbedeling een voorziening dringend noodzakelijk maakt en het wetboek zelf daaromtrent geen regeling bevat, een verzoek om zodanige voorziening worden gedaan door de verdachte of degene die daarbij een rechtstreeks hem bepaaldelijk aangaand belang heeft. Volgens vaste jurisprudentie van het Hof strekt artikel 43 Sv zich mede uit over de executiefase van een opgelegde gevangenisstraf.
3.2 Op grond van artikel 3 lid 1 van de Beschikking elektronisch toezicht kan aan een gedetineerde die is veroordeeld tot onvoorwaardelijke vrijheidsstraf, niet zijnde vervangende hechtenis, op diens verzoek of op verzoek van de directeur of op verzoek van een reclasseringsinstelling die dit verzoek mede in het algemeen belang en in het belang van de gedetineerde doet, door de minister van Justitie worden vergund om bij wijze van verlof, voorafgaand aan de ommekomst van de straf danwel van tweederde, of vier vijfde van de gevangenisstraf, tijdelijk het gesticht te verlaten onder de voorwaarde dat de gedetineerde onder elektronisch toezicht wordt gesteld.
3.3 Zoals uit het voorgaande volgt, is het vergunnen van elektronisch toezicht een wettelijke bevoegdheid van de minister van Justitie en komt bij de uitoefening van die bevoegdheid de minister een ruime mate van beleidsvrijheid toe. Dit brengt mee dat het Hof de beschikking van de minister met terughoudendheid dient te toetsen en toetst of de minister in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
3.4 In de bestreden beschikking heeft de minister van Justitie aan zijn besluit onder andere ten grondslag gelegd, zakelijk weergegeven, dat verzoeker binnen vijf jaar heeft gerecidiveerd waardoor verzoeker eerst na het uitzitten van viervijfde van zijn straf in aanmerking kan komen voor voorwaardelijke invrijheidstelling, met als gevolg dat verzoeker op 11 augustus 2012 eventueel verlof onder elektronisch toezicht kan worden vergund.
3.5 Verzoeker neemt tot uitgangspunt dat hij, voorafgaande aan het verstrijken van tweederde van zijn gevangenisstraf, in mei 2011 in aanmerking had moeten komen voor verlof onder elektronisch toezicht en doet in essentie een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Dit beroep kan evenwel niet slagen. In bijlage 3 bij het verzoekschrift wordt ten aanzien van twee personen gesteld dat zij na tweeënhalf jaar wederom gedetineerd raakten en na het uitzitten van slechts tweederde van hun gevangenisstraf voorwaardelijk in vrijheid zijn gesteld. Het gelijkheidsbeginsel heeft echter niet een zover reikende betekenis dat op grond daarvan de verplichting bestaat om een met de wet (artikel 18 Wetboek van Strafrecht en artikel 3 van de Beschikking elektronisch toezicht) strijdige beslissing tot vergunning van elektronisch toezicht te nemen. Wat betreft de overige drie in bijlage 3 opgegeven namen dient het beroep op het gelijkheidsbeginsel buiten beschouwing te blijven aangezien daarvan in (de desbetreffende bijlage bij) het verzoekschrift geen feitelijke onderbouwing wordt gegeven. De eerst in raadkamer gegeven feitelijke onderbouwing is tardief. De procureur-generaal is daardoor immers voorafgaand aan de behandeling niet in de gelegenheid geweest om te onderzoeken of de genoemde gevallen vergelijkbare gevallen betreffen. Het door de procureur-generaal in dit verband gedane verzoek om aanhouding wordt gelet op de aard van de onderhavige procedure afgewezen.
3.6 Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING
Het Hof:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M. van der Bunt, P.E. de Kort en H.J. van Kooten, leden van het Hof, en in tegenwoordigheid van de griffier in Curaçao uitgesproken op 23 augustus 2011.