ECLI:NL:OGHACMB:2011:BR6567

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
9 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
ARKG 206/10 - H 46/11
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht om haardracht te bepalen door onderwijsinstelling in Curaçao

In deze zaak, die voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba werd behandeld, gaat het om de weigering van een school om een jongen met lang haar toe te laten. De ouders van de jongen, die als wettelijk vertegenwoordigers optreden, hebben hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao. De zaak draait om de vraag of de school, vertegenwoordigd door de Vereniging voor Protestants Christelijk Onderwijs (VPCO), het recht heeft om regels te stellen omtrent de haardracht van leerlingen.

De jongen, die in augustus 2010 14 jaar oud was, had zich ingeschreven op het Dr. Albert Schweitzer College te Parera. Bij de inschrijving werd het schoolreglement ondertekend, waarin staat dat jongens geen oorbellen mogen dragen en dat lange haren niet zijn toegestaan. De jongen weigerde zijn haar te knippen, wat leidde tot de weigering van de school om hem toegang te verlenen. De ouders hebben in hoger beroep vier grieven ingediend, waarin zij de vernietiging van het eerdere vonnis en toewijzing van hun vorderingen hebben gevraagd.

Het Hof oordeelt dat de VPCO als privaatrechtelijke vereniging in beginsel het recht heeft om haar leerlingen te selecteren, maar dat er grenzen zijn aan deze vrijheid, vooral omdat de scholen overwegend worden bekostigd uit openbare middelen. Het Hof concludeert dat er geen significante godsdienstige overwegingen zijn die de zaak beïnvloeden en dat er geen bewijs is van discriminatie op basis van ras of etniciteit. De VPCO heeft voldoende rechtvaardiging gegeven voor haar beleid ten aanzien van haardracht, en het Hof bevestigt het eerdere vonnis, waarbij de ouders in de proceskosten worden veroordeeld.

Uitspraak

Registratienummer: ARKG 206/10 - H 46/11
Uitspraak: 9 augustus 2011
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
vonnis in kort geding in de zaak van:
[wettelijke vertegenwoordigers] in hun hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige [minderjarige] (hierna [appellanten]),
wonend in Curaçao,
oorspronkelijk eisers, thans appellanten,
gemachtigden: mrs. K.A.M. Lasten en C.A. Peterson,
- tegen -
DE VERENIGING VOOR PROTESTANTS CHRISTELIJK ONDERWIJS (hierna VPCO),
gevestigd in Curaçao,
oorspronkelijk gedaagde, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. R. Rijnberg.
1. Het verloop van de procedure
Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, (verder: het GEA), wordt verwezen naar het tussen partijen in deze zaak gewezen vonnis in kort geding van 1 september 2010. De inhoud van dat vonnis geldt als hier ingevoegd.
[appellanten] zijn in hoger beroep gekomen van genoemd vonnis door indiening op 15 september 2010 van een daartoe strekkende akte van appel. Zij hebben ter griffie van het GEA op 7 oktober 2010 een memorie van grieven ingediend waarbij zij vier grieven hebben geformuleerd en toegelicht. Zij hebben in die memorie geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis en tot toewijzing van hun vorderingen, kosten rechtens.
VPCO heeft een memorie van antwoord genomen waarin is geconcludeerd tot bevestiging van het aangevallen vonnis, met veroordeling van [appellanten] in de kosten van het geding.
Op de nader voor pleidooi bepaalde dag hebben partijen pleitnotities overgelegd en is vonnis gevraagd, waarvan de uitspraak is bepaald op heden.
2. De ontvankelijkheid
[appellanten] hebben tijdig en op de juiste wijze hoger beroep ingesteld, zodat zij daarin kunnen worden ontvangen.
3. De grieven
Voor de grieven verwijst het Hof naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1 Kort gezegd gaat het in dit geschil om het volgende. [appellanten] treden in deze zaak op als wettelijk vertegenwoordigers van hun minderjarige zoon [minderjarige]. [minderjarige] was in augustus 2010 14 jaar. [minderjarige] heeft zich laten inschrijven als leerling op het Dr. Albert Schweitzer College te Parera alhier (hierna het ASC). Bij de inschrijving heeft hij samen met zijn vader [vader] op 24 juni 2010 het schoolreglement ondertekend (zie productie 3 bij de memorie van antwoord). Dit reglement bepaalt ten aanzien van jongens:”geen oorbellen. Haren kort geknipt. Lange haren, pijpenkrullen, alle soorten vlechten, draaitechniek, afro e.a. zijn niet toegestaan.”. [minderjarige] heeft lang haar in een geplette vlecht die tot over het middel reikt. Bij aanvang van het schooljaar 2010-2011 bleek dat [minderjarige] zijn haar niet kort wilde knippen, waarna het ASC hem de toegang heeft geweigerd.
4.2 Voor zover VPCO haar in eerste aanleg gevoerde exceptieve verweren in hoger beroep heeft willen handhaven, oordeelt het Hof dat deze verweren op goede gronden door het GEA zijn verworpen. Die gronden worden als hier herhaald en ingelast beschouwd en het Hof neemt deze tot de zijne.
4.3 VPCO heeft verder aangevoerd dat het spoedeisend belang inmiddels ontbreekt. Die stelling wordt verworpen omdat [appellanten] hebben gesteld dat [minderjarige] weliswaar inmiddels op een andere school zit, doch dat dit uit nood is geboren omdat [minderjarige] nog leerplichtig is en hij niet kan worden thuisgehouden voor de duur van de appelprocedure. Er is daarom nog steeds sprake van spoedeisend belang.
4.4 Gelet op hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd, staat het volgende voorop.
Ten eerste spelen godsdienstige overwegingen in deze zaak bij geen der partijen een significante rol.
Ten tweede staat het de VPCO als privaatrechtelijke vereniging in beginsel vrij haar leerlingen te selecteren, waarbij wel zekere grenzen gelden mede in aanmerking genomen dat de door de VPCO in stand gehouden bijzondere scholen overwegend bekostigd worden uit de openbare middelen. Van belang is daarom mede het antwoord op de vraag of er een (openbare) school in de omgeving voor [minderjarige] beschikbaar is. Gelet op het feit dat [minderjarige] een andere school heeft gevonden terwijl niet is gesteld of gebleken dat dit problemen geeft, beantwoordt het Hof deze vraag voorshands bevestigend.
Ten slotte is voorshands niet komen vast te staan dat er in casu direct of indirect onderscheid naar ras, inclusief etniciteit, is gemaakt.
4.5 Met inachtneming van bovenstaande staat het de VPCO vrij om in haar toegangsbeleid onderscheid te maken tussen enerzijds jongens met kort haar en anderzijds jongens met lang haar. Weliswaar raakt de haardracht het privé-leven van de betreffende jongen, maar het recht om in beginsel naar keuze een bepaalde haardracht te voeren is niet zodanig fundamenteel dat de selectievrijheid van de VPCO in dit opzicht wordt beperkt.
4.6 De door de VPCO gegeven rechtvaardiging voor het door de vereniging gehanteerde verschil in acceptatie van soorten haardracht bij jongens en meisjes (zie overweging 4.5 in het bestreden vonnis), in het bijzonder de betamelijkheid heden ten dage in de Curaçaose samenleving –welke rechtvaardiging samenhangt met hetgeen de VPCO ziet als haar onderwijs- en opvoedkundige taak, mede in aanmerking genomen dat het hier gaat om nog vrij jonge leerlingen- acht het Hof genoegzaam.
4.7 Uit het voorgaande volgt dat het bestreden vonnis moet worden bevestigd met veroordeling van appellanten in de aan de zijde van de VPCO gerezen proceskosten.
BESLISSING
Het Hof,
bevestig het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt appellanten in de proceskosten van dit beroep, gerezen aan de zijde van de VPCO, tot op heden begroot op NAF. 313,50 betekeningskosten memorie van antwoord en NAF. 5.100,- voor salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J. de Boer, J.R. Sijmonsma en P.E. de Kort, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie en in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 9 augustus 2011.