ECLI:NL:OGHACMB:2011:BR5541

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
24 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
EJ 127/10 – H. 89/11
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging ontslag op staande voet wegens betrokkenheid bij ontvreemdingen binnen het bedrijf

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 24 juni 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellant, een werknemer van Marshall Motors N.V., was in eerste aanleg ontslagen op staande voet vanwege zijn betrokkenheid bij ontvreemdingen van autobenodigdheden binnen het bedrijf. Het Gerecht in eerste aanleg (GEA) had vastgesteld dat de appellant betrokken was bij deze ontvreemdingen, wat het ontslag rechtvaardigde. De appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing, waarin hij verzocht om vernietiging van de bestreden beschikking en toewijzing van zijn verzoeken.

Tijdens de mondelinge behandeling op 20 mei 2011 heeft de gemachtigde van de appellant gepleit aan de hand van een toelichting en pleitnotities, terwijl de gemachtigde van Marshall Motors een verweerschrift heeft ingediend. Het Hof heeft de gronden van het hoger beroep beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat de betrokkenheid van de appellant bij de ontvreemdingen voldoende was aangetoond. Het Hof heeft de verklaringen van getuigen, waaronder die van een hoofdagent en een beveiligingsman, in overweging genomen en vastgesteld dat de appellant op de hoogte was van de ontvreemdingen en hier niet adequaat op heeft gereageerd.

Het Hof heeft geoordeeld dat het GEA terecht heeft vastgesteld dat er sprake was van een dringende reden voor het ontslag op staande voet, zoals bedoeld in de artikelen 7A:1615o-1615p BW. De appellant heeft geen overtuigend bewijs geleverd dat zijn ontslag onterecht was. Het Hof heeft de bestreden beschikking van het GEA bevestigd en de appellant veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, die zijn begroot op NAF 3.400,= aan gemachtigdensalaris. Deze uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van werknemers om zich te distantiëren van criminele activiteiten binnen hun werkomgeving.

Uitspraak

Registratienrs. EJ 127/10 – H. 89/11
Uitspraak: 24 juni 2011
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN
ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN EN VAN
BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Beschikking in de zaak van:
[appellant],
wonende in Sint Maarten,
hierna te noemen: [appellant],
oorspronkelijk verzoeker, thans appellant,
gemachtigde: Edwin I. Maduro,
tegen
de naamloze vennootschap MARSHALL MOTORS N.V., h.o.d.n. MOTORWORLD,
gevestigd in Sint Maarten,
hierna te noemen: Marshall Motors,
oorspronkelijk verweerster, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. R.F. Gibson, Jr.,
Het verloop van de procedure
1.1. Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en verzocht, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (GEA) wordt verwezen naar de tussen partijen in de zaak met EJ nummer 127 van 2010 gegeven en op 5 januari 2011 uitgesproken beschikking. De inhoud van die beschikking geldt als hier ingevoegd.
1.2. [appellant] heeft in een beroepschrift, ingekomen op 2 februari 2011, hoger beroep ingesteld tegen voornoemde beschikking. Hierin heeft hij het beroep toegelicht en geconcludeerd dat het Hof de bestreden beschikking zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, zijn verzoeken. zoals bij akte van 18 augustus 2010 en ter rolle van 28 september 2010 gewijzigd, zal toewijzen, met veroordeling van Marshall Motors in de kosten van beide instanties.
1.3. Marshall Motors heeft geen verweerschrift ingediend.
1.4. Op 20 maart 2011, vóór de mondelinge behandeling, heeft [appellant] griffierecht bijbetaald.
1.5. Op 20 mei 2011 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Verschenen zijn [appellant], vergezeld van zijn gemachtigde, en de gemachtigde van Marshall Motors. De gemachtigde van [appellant] heeft gepleit aan de hand van een <i>Toelichting en pleitnotities hoger beroep</i>, die van Marshall Moptors aan de hand van een <i>Verweerschrift</i>.
1.6. Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de voorzitter van het Hof medegedeeld dat heden een beschikking wordt uitgesproken.
2. De gronden van het hoger beroep
Voor de gronden van het hoger beroep wordt verwezen naar het beroepschrift.
3. Waarvan in hoger beroep moet worden uitgegaan
Het GEA heeft onder 2 van de bestreden beschikking feiten vastgesteld. De juistheid van deze vaststelling is niet in geschil en ook het Hof zal ervan uitgaan.
4. Beoordeling
4.1. [appellant], zijnde de werknemer van Marschall Motors, is door laatstgenoemde ontslagen op staande voet. Aan de orde is of sprake is van een dringende reden als bedoeld in de artikelen 7A:1615o-1615p BW. Het GEA heeft deze vraag bevestigend beantwoord en hiertegen richt zich het hoger beroep van [appellant].
4.2. Het GEA heeft als vaststaand aangenomen dat [appellant] betrokken was bij ontvreemdingen bij Marshall Motors van autobenodigdheden. Blijkens rov. 4.9 van de bestreden beschikking heeft het GEA zulks afgeleid uit de getuigenverklaring van de hoofdagent [ ], inhoudend dat zij heeft gezien dat [appellant] een doos met spullen van achteren heeft gehaald en heeft klaargezet, zodanig dat de kassier deze niet kon zien en dat hij aldus behulpzaam was bij het plegen van een ontvreemding, alsmede uit de verklaringen van [appellant] tegenover de politie na zijn aanhouding.
4.3. Voorts heeft het GEA in rov. 4.7 gereleveerd dat de gebroeders [ ], die de benodigdheden ontvreemdden of daartoe opdracht gaven, tegenover de beveiligingsman [ ] hebben verklaard dat [appellant] in het complot zat.
4.4. Het Hof sluit zich aan bij het oordeel van het GEA.
4.5. Overigens heeft het Hof geen reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [beveiligingsman] omtrent wat hij van de gebroeders [ ] had vernomen (productie 4 en 5, door Marshall Motors ingebracht op 22 september 2010).
4.6. Aan de overtuiging van het Hof doet niet af dat de rechter-commissaris de invrijheidsstelling van [appellant] heeft gelast (productie 3 bij beroepschrift), dat er kennelijk geen aanstalten wordt gemaakt tot strafvervolging, dat de juiste omvang van de vervreemdingen niet vaststaat, dat de <i>corpora delicti</i> ontbreken, dat het een drukke dag was, dat [appellant] niet werkzaam is in de klantenruimte maar als salesman achter de balie in de auto-onderdelenverkoopafdeling, dat [appellant] niet belast is met het toezicht in de klantenruimte en dat er surveillance camera’s zouden zijn.
4.7. [appellant] heeft gesteld en te bewijzen aangeboden dat de getuige hoofdagent [ ] vanuit het kantoor waar zij zich bevond niet kon zien dat [appellant] een doos buiten het zicht van de kassier had klaargezet. Van belang in dit verband is dat hoofdagent [ ] als getuige onder meer het volgende heeft verklaard: ‘Ik had met de bewaker afgesproken dat hij zijn bril op zijn hoofd zal zetten als de verdachte die onderdelen komen halen binnen kwam. Toen dat gebeurde liep de verdachte op de heer [appellant] af en sprak met hem. Vervolgens liep de heer [appellant] naar achteren. Door met mijn gezicht tegen het glas te gaan zitten kon ik hem volgen.’ Hieruit kan worden afgeleid dat het zicht vanuit het kantoor waarin de hoofdagent zich bevond inderdaad beperkt was en dat de hoofdagent slechts met behulp van een kunstgreep haar waarnemingen kon doen. Het Hof leest in de stellingen van [appellant] niet dat ook zulks onmogelijk is.
4.8. Gelet op het bovenstaande acht het Hof de door [appellant] in hoger beroep gedane bewijsaanbiedingen niet terzake dienende. Deze worden daarom gepasseerd.
4.9. Overigens acht het Hof het bewijs van betrokkenheid van [appellant] ook reeds bewezen op basis van zijn verklaringen bij de politie (producties 4 en 14, door Marshall Motors ingebracht op 22 september 2010) in verbinding met de verklaring van [beveiligingsman] (zie hierboven rov. 4.5). Het Hof acht – mede gelet op [appellant]’s eerdere verklaring ‘Sometimes I see when [ ] comes in to take things, but then I would close my eyes and do as if I did not see anything’ en de <i>de auditu</i> verklaring van [beveiligingsman] – ongeloofwaardig de neutrale uitleg die [appellant] ter zitting gaf aan zijn woorden ‘The only thing that I know that I did wrong, was to turn a blind eye when they come to get the things in the store’.
4.10. Met het GEA is het Hof, rekening houdende met alle omstandigheden, van oordeel dat de betrokkenheid van [appellant] bij de ontvreemdingen het ontslag op staande voet rechtvaardigt.
4.11. Het ontslag op staande voet is gegeven op 13 september 2008. Niet is komen vast te staan dat [appellant] recht heeft op vakantiedagen of vakantiegelden die op de tijd vóór die datum betrekking hebben.
4.12. Uit het voorgaande volgt dat de bestreden beschikking moet worden bevestigd. [appellant] dient de kosten van het hoger beroep aan de zijde van Marshall Motors te dragen.
5. Beslissing
Het Hof bevestigt de bestreden beschikking en veroordeelt [appellant] in de kosten van deze procedure in hoger beroep aan de zijde van Marschall Motors gevallen en tot op heden begroot op NAF. 3.400,= aan gemachtigdensalaris.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J. de Boer, P.E. de Kort en F.J.P. Lock, leden van het Hof en ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken op 24 juni 2011.