ECLI:NL:OGHACMB:2011:BR5504

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
29 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HAR 114 van 2011
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tweede verlenging van gevangenhouding en onmiddellijke invrijheidsstelling van verdachte

In deze zaak, behandeld door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, betreft het een tweede verlenging van de gevangenhouding van de verdachte, geboren op St. Martin in 1990. De verdachte was op 23 maart 2011 in verzekering gesteld en zijn inbewaringstelling was op 2 april 2011 bevolen. De gevangenhouding was op 18 april 2011 voor de duur van 60 dagen bevolen en op 17 juni 2011 met 30 dagen verlengd. Op 11 juli 2011 heeft de officier van justitie een gerechtelijk vooronderzoek gevorderd en een tweede verlenging van de gevangenhouding aangevraagd, omdat er nog een getuige moest worden gehoord. Deze vorderingen zijn op 15 juli 2011 toegewezen.

De verdachte heeft op 20 juli 2011 beroep aangetekend tegen het bevel tot tweede verlenging van de gevangenhouding. Het Hof heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld en vastgesteld dat het beroep tijdig was ingesteld. Het Hof heeft daarbij opgemerkt dat de appelmogelijkheid niet beperkt is tot beschikkingen en dat ook beslissingen van de rechter-commissaris niet uitgesloten zijn van hoger beroep.

Bij de beoordeling van het beroep heeft het Hof vastgesteld dat er in de periode van eind april 2011 tot 15 juli 2011 geen substantieel onderzoek is gedaan naar de feiten die de verdachte werden verweten. Het Hof concludeert dat de huidige detentie van de verdachte enkel berust op het feit dat er een gerechtelijk vooronderzoek is gevorderd om een tweede verlenging van de gevangenhouding mogelijk te maken, wat niet in overeenstemming is met de wet. Daarom heeft het Hof de beschikking waarbij de gevangenhouding voor de tweede keer is verlengd vernietigd, de vordering tot tweede verlenging afgewezen en de onmiddellijke invrijheidsstelling van de verdachte bevolen.

Uitspraak

Strafzaken over 2011
Datum beschikking: 29 juli 2011
Nummer HAR 114 van 2011
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
B E S C H I K K I N G
gegeven in het hoger beroep zijdens de verdachte ingesteld tegen de beslissing van de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in Sint Maarten (hierna: de RC) van 15 juli 2011, in de zaak van:
[verdachte],
geboren te St. Martin op [datum] 1990,
thans gedetineerd in het huis van bewaring in Sint Maarten.
1. Het onderzoek van de zaak
Deze beschikking is gegeven naar aanleiding van de behandeling van het beroep in raadkamer op 28 juli 2011 in Sint Maarten ten overstaan van het lid van het Hof mr. H. de Doelder. Verschenen zijn de (fgd) procureur-generaal, mr. G. van der Wulp, de verdachte en zijn raadsvrouw mr. B. Brooks.
Het Hof heeft kennis genomen van hetgeen de verdachte, zijn raadsvrouw en de procureur-generaal naar voren hebben gebracht.
2. Het procesverloop
Verdachte is op 23 maart 2011 in verzekering gesteld. Met ingang van 2 april 2011 is zijn inbewaringstelling bevolen, welke is verlengd. Op 18 april 2011 is de gevangenhouding van de verdachte bevolen voor de duur van 60 dagen, welke termijn op 17 juni 2011 is verlengd met 30 dagen.
Op 11 juli 2011 heeft de officier van justitie én een gerechtelijk vooronderzoek gevorderd teneinde de getuige [getuige] door de rechter-commissaris te laten horen én is een tweede verlenging bevel tot gevangenhouding gevorderd. Aan de vordering tweede verlenging heeft de officier van justitie ten grondslag gelegd “dat op grond van bijzondere, op de zaak zelf betrekking hebbende omstandigheden het gerechtelijk vooronderzoek niet is voltooid binnen negentig dagen, nadat het bevel tot voorlopige hechtenis van kracht is geworden, immers een getuige moet nog gehoord worden bij de Rechter commissaris”.
Beide vorderingen zijn bij beschikkingen van 15 juli 2011 toegewezen.
Verdachte is bij op 20 juli 2011 binnengekomen appelschrift in beroep gekomen van het bevel tweede verlenging. Voordat het Hof dit beroep heeft kunnen behandelen, heeft het onderzoek ter zitting op de voet van art. 303 Sv een aanvang genomen. Zonder inhoudelijke behandeling is dit onderzoek geschorst.
3. De ontvankelijkheid
3.1 Het Hof stelt bij de beoordeling van de ontvankelijkheid het volgende voorop.
a. het onderhavige appel richt zich tegen een tweede bevel verlenging gevangenhouding;
b. het beroep is ingesteld voordat het onderzoek ter zitting op de voet van art. 303 Sv een aanvang heeft genomen;
c. de zitting in eerste aanleg heeft plaatsgevonden voordat de appelschriftuur door het Hof is behandeld.
Gelet op deze onder a, b en c genoemde omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, moet het beroep geacht worden zich ook uit te strekken over de gevangenhouding vanaf het moment van de behandeling van de strafzaak door het Gerecht in eerste aanleg. Het Hof merkt hierbij nog op dat de appelmogelijkheid van art. 117 Sv voor zover hier relevant niet beperkt is tot beschikkingen (de niet op de terechtzitting gegeven beslissingen) en ook overigens sluit de wet hoger beroep tegen op de terechtzitting in eerste aanleg gegeven afwijzende beslissingen op een verzoek tot schorsing of opheffing van de voorlopige hechtenis niet uit. Dergelijke beslissingen worden ook niet als (tussen)vonnissen gedefinieerd waartegen ingevolge het bepaalde in art. 435 Sv slechts hoger beroep mogelijk is gelijktijdig met dat tegen de einduitspraak.
3.2 Gelet op bovenstaande en mede gelet op het feit dat niet is gebleken dat de beslissing waarvan beroep van de RC aan de verdachte is betekend, moet het hoger beroep geacht worden tijdig te zijn ingesteld. Nu zich geen andere bezwaren voordoen, is verdachte ontvankelijkheid in het hoger beroep.
3. De beoordeling
Bij de beoordeling van het beroep tegen de beschikking waarbij het bevel gevangenhouding voor de tweede keer is verlengd, gaat het Hof uit van de volgende feiten.
Verdachte is 23 maart 2011 in verzekering gesteld en is sindsdien gedetineerd. Het is niet gebleken dat er in de periode van eind april 2011 tot de dag dat het gerechtelijk vooronderzoek is gevorderd (15 juli 2011) substantieel onderzoek is gedaan naar de aan verdachte verweten feiten naar aanleiding waarvan [getuige] moet worden gehoord. Er is geen verklaring gegeven waarom de noodzaak om [getuige], een verbalisant, in het kader van een gerechtelijk vooronderzoek als getuige te horen pas op of omstreeks 15 juli 2011 is gebleken en evenmin is gebleken waarom niet kon worden volstaan met een door [getuige] opgemaakt ambtsedig proces-verbaal. Ter zitting is verklaard dat het gerechtelijk vooronderzoek is gevorderd teneinde een bevel tweede verlenging gevangenhouding mogelijk te maken.
Gelet op al deze omstandigheden moet het ervoor worden gehouden dat de huidige detentie van verdachte berust op het bestaan van een gerechtelijk vooronderzoek dat is gevorderd enkel en alleen om een tweede verlenging van de gevangenhouding mogelijk te maken. Voor dit doel is deze mogelijkheid niet geschreven, zodat de vordering tweede verlenging van de gevangenhouding moet worden afgewezen.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep gegrond is.
4. De beslissing
Het Hof:
vernietigt de beschikking waarbij de gevangenhouding voor de tweede maal is verlengd;
wijst de vordering tot tweede verlenging van de gevangenhouding af en beveelt de onmiddellijke invrijheidstelling van verdachte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. de Doelder, J. de Boer en J.R. Sijmonsma, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en uitgesproken op 29 juli 2011 in Sint Maarten in tegenwoordigheid van de griffier.