ECLI:NL:OGHACMB:2011:BR5497

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
20 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HLAR 46356/11
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om uitbreiding van verzorgingsgebied van telecommunicatieconcessie

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de minister van Toerisme, Economische Zaken, Verkeer en Telecommunicatie van Sint Maarten tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao. De minister had eerder een verzoek van Scarlet B.V. om uitbreiding van het verzorgingsgebied van de aan haar verleende telecommunicatieconcessie afgewezen, omdat Scarlet niet beschikte over een vestigingsvergunning. Het Gerecht oordeelde echter dat het ontbreken van een vestigingsvergunning op zichzelf geen grond opleverde om het verzoek af te wijzen. De minister stelde in hoger beroep dat het Gerecht ten onrechte had geoordeeld dat er geen wettelijke grondslag was voor het vereisen van een vestigingsvergunning voor de verlening van een concessie.

Het Hof bevestigde de uitspraak van het Gerecht en oordeelde dat de door de minister aangehaalde artikelen van de Landsverordening op de telecommunicatievoorzieningen geen basis bieden voor het vereisen van een vestigingsvergunning. Het Hof benadrukte dat de minister geen verbindende bepaling had aangewezen die het vereisen van een vestigingsvergunning voor de concessieverlening rechtvaardigde. Bovendien werd opgemerkt dat de minister niet kon stellen dat het ontbreken van een vestigingsvergunning op zichzelf voldoende grond opleverde om het verzoek van Scarlet af te wijzen.

De uitspraak van het Hof bevestigt dat de minister van Toerisme, Economische Zaken, Verkeer en Telecommunicatie van Sint Maarten de proceskosten moet vergoeden aan Scarlet B.V. Het Hof oordeelde dat de minister niet had aangetoond dat er op het moment van de uitspraak een wettelijke basis was voor het vereisen van een vestigingsvergunning, en dat het Gerecht terecht had geoordeeld dat het verzoek van Scarlet niet afgewezen kon worden op basis van het ontbreken van een dergelijke vergunning.

Uitspraak

HLAR 46356/11
Datum uitspraak: 20 mei 2011
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
de minister van Toerisme, Economische Zaken, Verkeer en Telecommunicatie van Sint Maarten,
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van 23 november 2010 in zaak nr. 2009/89 in het geding tussen:
de besloten vennootschap Scarlet B.V., gevestigd in Curaçao,
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij beschikking van 19 november 2008 heeft appellant (destijds: de minister van Verkeer en Vervoer van de Nederlandse Antillen, thans: de minister van Toerisme, Economische Zaken, Verkeer en Telecommunicatie van Sint Maarten; hierna: de minister) een verzoek van Scarlet B.V. (hierna: Scarlet) om uitbreiding van het verzorgingsgebied van de aan haar verleende concessie afgewezen.
Bij beschikking van 24 april 2009 heeft de minister het door Scarlet daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 november 2010 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht) het door Scarlet daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, die beschikking vernietigd en bepaald dat de minister binnen vier maanden een nieuwe beschikking op het gemaakte bezwaar geeft met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij het Hof ingekomen op 4 januari 2011, hoger beroep ingesteld.
Scarlet heeft een verweerschrift ingediend.
De minister heeft nadere stukken ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 april 2011, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. R.P. Koeijers, advocaat, en Scarlet, vertegenwoordigd door haar bestuurder [bestuurder van Scarlet], bijgestaan door mr. D.A.A. Boersema, advocaat, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De minister klaagt dat het Gerecht ten onrechte heeft overwogen dat het vereiste van een vestigingsvergunning een wettelijke grondslag ontbeert en het niet voldoen aan dat vereiste derhalve geen grond opleverde om het verzoek af te wijzen.
2.1.1. Dat de aanleg en exploitatie van de telecommunicatie-infrastructuur, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Landsverordening op de telecommunicatievoorzieningen (hierna: de Ltv), als gesteld, veelal plaatsvindt op het grondgebied van het eilandgebied waarvoor de concessie is verleend en het ingevolge artikel 4 de concessiehouder is toegestaan om op het grondgebied van het eilandgebied een voor het publiek toegankelijke gelegenheid, bestemd voor het directe transport van spraak over de telecommunicatie-infrastructuur, te plaatsen en te exploiteren, betekent, anders dan de minister betoogt, niet dat het ontbreken van een vestigingsvergunning op zichzelf voldoende grond opleverde om het verzoek af te wijzen. De door de minister in hoger beroep aangehaalde artikelen 15, 18 en 46 van de Ltv leveren die grond evenmin op. De daarin neergelegde bepalingen hebben geen betrekking op verlening van concessies, als hier aan de orde. Dat het aan de minister is om te bepalen, welke stukken nodig zijn voor de beoordeling van verzoeken aangaande concessies, betekent, wat daar verder van zij, niet dat de verzoeker over een vestigingsvergunning moet beschikken om een concessie te kunnen verkrijgen.
Nu de overige bepalingen van de Ltv voor dat oordeel evenmin aanleiding geven, heeft het Gerecht het ontbreken van een verleende vestigingsvergunning met juistheid op zichzelf ontoereikend geacht om het verzoek af te mogen wijzen.
Voor dit oordeel is verder steun te vinden in artikel 2, aanhef en onder E, sub 10, van de Eilandenregeling Nederlandse Antillen, dat bepaalt dat de regeling van de telecommunicatie aan het Land is. Over de verlening van de vestigingsvergunning beschikt het bestuurscollege.
2.1.2. Voor zover de minister voorts betoogt dat het Gerecht heeft miskend dat het beschikken over een vestigingsvergunning mag worden vereist voor de verlening van een concessie, omdat landsbevoegdheden die een eilandgebied betreffen, niet mogen worden uitgeoefend dan nadat het desbetreffende eilandgebied daarover is geraadpleegd, wordt overwogen dat de minister geen verbindende bepaling van die strekking heeft aangewezen en het Hof zodanige bepaling ook niet ambtshalve bekend is. Het betoog faalt.
2.2. De minister betoogt verder dat het Gerecht heeft miskend dat met ingang van 10 oktober 2010 zowel de verlening van een concessie, als de verlening van een vestigingsvergunning, tot de bevoegdheden van de minister van het land Sint Maarten behoort en het verzoek van Scarlet om verlening van een concessie voor Sint Maarten ingevolge de Ltv, zoals die door het land Sint Maarten is overgenomen, alsnog wegens het ontbreken van een vestigingsvergunning moet worden afgewezen.
2.2.1. Voor zover de minister aldus heeft beoogd te betogen dat het Gerecht ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om de rechtsgevolgen van de door hem vernietigde beschikking van 24 april 2009 in stand te laten, wordt het volgende overwogen.
Artikel 50, derde lid, van de Landsverordening administratieve rechtspraak, voor zover thans van belang, verplicht het Gerecht er niet toe om de rechtsgevolgen van een door hem vernietigd besluit onder omstandigheden in stand te laten, maar laat het die mogelijkheid. Bij de beoordeling of aanleiding bestaat om dat te doen, dient te worden uitgegaan van de feiten en omstandigheden op het moment van de uitspraak en het dan geldend recht. Het in beroep aangevoerde heeft het Gerecht met juistheid niet geleid tot het oordeel dat ten tijde van de uitspraak van 23 november 2010, anders dan ten tijde van het besluit van 20 april 2009, grond bestond om een verzoek af te wijzen, omdat Scarlet niet over een verleende vestigingsvergunning beschikt. Dat ten tijde van die uitspraak het verlenen van vestigingsvergunningen, naar gesteld, tot de bevoegdheid van de minister behoorde, levert, wat daar verder van zij, zodanige grond niet op. Ook dit betoog faalt.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. De minister van Toerisme, Economische Zaken, Verkeer en Telecommunicatie dient op na te melden wijze in de proceskosten worden verwezen.
3. Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de minister van Toerisme, Economische Zaken, Verkeer en Telecommunicatie tot vergoeding van bij de besloten vennootschap Scarlet B.V. in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van
Naf. 1400,00 (zegge: veertienhonderd gulden), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Isenia, griffier.
w.g. Drop
voorzitter
w.g. Isenia
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2011
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
voor deze,