ECLI:NL:OGHACMB:2011:BR5406

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
20 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HLAR 46121/10
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om ontheffing van het verbod op het verlenen van individuele kredieten

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de afwijzing door de Bank van de Nederlandse Antillen, thans de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten, van zijn verzoek om ontheffing van het verbod om individuele kredieten aan het publiek te verlenen. De uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van 23 november 2010, die het beroep van [appellant] gegrond verklaarde, werd door de Bank bestreden. Het Hof oordeelt dat het Gerecht terecht heeft geoordeeld dat de betrouwbaarheid van [appellant] niet buiten twijfel staat. De Bank had op basis van de beleidsregel betrouwbaarheidstoetsing de bevoegdheid om de betrouwbaarheid van [appellant] te beoordelen, en het Hof bevestigt dat de gedragingen van [appellant] in het verleden, waaronder onbehoorlijke taakvervulling en financieel wanbeheer, voldoende grond vormen voor de afwijzing van zijn verzoek. Het Hof stelt vast dat de Bank in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat de betrouwbaarheid van [appellant] niet buiten twijfel staat, en dat de beleidsregel terecht is toegepast. Het hoger beroep van [appellant] wordt ongegrond verklaard en de eerdere uitspraak van het Gerecht wordt bevestigd.

Uitspraak

HLAR 46121/10
Datum uitspraak: 20 mei 2011
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[Appellant], wonend in Curaçao,
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van 23 november 2010 in zaak nr. Lar 2010/94 in het geding tussen:
appellant
en
de Bank van de Nederlandse Antillen, thans: de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten (hierna: de Bank).
1. Procesverloop
Bij beschikking van 5 oktober 2009 heeft de Bank een verzoek van appellant (hierna: [appellant]) om hem ontheffing van het verbod om individuele kredieten aan het publiek te mogen verlenen afgewezen.
Bij beschikking van 8 februari 2010 heeft zij het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 november 2010 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht) het daartegen door [appellant] ingestelde beroep gegrond verklaard, die beschikking vernietigd, doch de rechtsgevolgen ervan in stand gelaten.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij het Hof ingekomen op 14 december 2010, hoger beroep ingesteld.
De Bank heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 april 2011 waar [appellant], bijgestaan door mr. H.W. Braam, advocaat, en de Bank, vertegenwoordigd door mr. J. Sybesma, mr. A. Kelly, L. Prince en R. Rooi, bijgestaan door mr. L.M. Virginia, advocaat, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 45, eerste lid, van de Landsverordening toezicht bank- en kredietwezen (hierna: de Ltbk) is het een ieder verboden zich direct of indirect tot het publiek te wenden ter zake van het aanwenden van gelden of het verlenen van kredieten door anderen dan de kredietinstellingen die zijn ingeschreven in het register, bedoeld in artikel 8.
Ingevolge het tweede lid kan de Bank van dat verbod al dan niet op verzoek ontheffing verlenen. Aan deze ontheffing kunnen voorwaarden worden gesteld.
2.2. Voor de toepassing van onder meer de haar bij voormelde bepaling verleende bevoegdheid heeft de Bank de "Beleidsregel betreffende de betrouwbaarheidstoetsing van (kandidaat)(mede)beleidsbepalers van onder toezicht van de Bank staande instellingen, alsmede houders of (kandidaat)houders van gekwalificeerde deelnemingen in deze instellingen en andere betrokkenen" (hierna: de beleidsregel betrouwbaarheidstoetsing) vastgesteld.
Volgens artikel 1, sub 1, voor zover thans van belang, wordt in de beleidsregel onder betrouwbaarheid verstaan: het zich onthouden van een of meer gedragingen die naar het oordeel van de Bank in de weg staan aan het vervullen van de functie van (mede)beleidsbepaler.
Volgens dat artikel, sub 2, onder a tot en met k, wordt onder gedragingen verstaan: ten minste een doen of nalaten dat blijk geeft van de afwezigheid van eigenschappen als waarheidlievendheid, verantwoordelijkheidszin, wetsgetrouwheid, openheid, oprechtheid, prudentie, punctualiteit, onkreukbaarheid, discretie, rechtschapenheid, eventuele nader te bepalen overige eigenschappen.
Volgens dat artikel, sub 5.2 , voor zover thans van belang, wordt onder betrokkene verstaan: iedere natuurlijke persoon die ontheffing vraagt of heeft conform artikel 45 van de Ltbk om regelmatig krediet te verstrekken of om gelden aan te trekken middels de uitgifte van onder meer schuldtitels.
Volgens artikel 2, aanhef en onder c, is de beleidsregel toepasbaar op alle betrokkenen, bedoeld in artikel 1, sub 5.
Volgens artikel 4 beoordeelt de Bank de betrouwbaarheid van de betrokkene door op basis van diens antecedenten te onderzoeken of die blijk geeft of heeft gegeven van gedragingen, waardoor diens betrouwbaarheid niet of niet meer buiten twijfel staat.
Volgens artikel 6, eerste lid, staat de betrouwbaarheid van de betrokkene voor de Bank niet of niet meer buiten twijfel, indien zich blijkens diens antecedenten een of meer gedragingen, als bedoeld in artikel 1, sub 2, zich voordoen.
Volgens het tweede lid betrekt de Bank bij haar oordeelsvorming:
a) in voorkomend geval het onderlinge verband tussen de aan een antecedent ten grondslag liggende gedraging en de overige omstandigheden van het geval;
b) de belangen die de Toezichtwet beoogt te beschermen; alsmede
c) de overige belangen van de financiële sector van de betrokkene.
2.3. [Appellant] betoogt dat het Gerecht heeft miskend dat de Bank de beleidsregel betrouwbaarheidstoetsing bij de toepassing van artikel 45, tweede lid, van de Ltbk niet mocht hanteren.
2.3.1. Het Gerecht heeft terecht overwogen dat de aan de Bank bij artikel 45, tweede lid, van de Ltbk verleende bevoegdheid discretionair van aard is en zij mede voor de uitoefening van deze bevoegdheid de beleidsregel betrouwbaarheidstoetsing heeft mogen vaststellen, nu de voor het verlenen van individuele kredieten vereiste betrouwbaarheid geen andere is dan die, vereist voor het optreden als assurantiebemiddelaar.
Het betoog faalt.
2.4. [Appellant] betoogt voorts dat het Gerecht, door de rechtsgevolgen van de door hem vernietigde beschikking van 8 februari 2010 in stand te laten, heeft miskend dat de Bank de betrouwbaarheid van [appellant] ten onrechte niet buiten twijfel heeft geacht.
2.4.1. De Bank heeft aan haar oordeel dat de betrouwbaarheid van [appellant] niet buiten twijfel staat op advies van haar Integriteitscommissie van 16 april 2008 ten grondslag gelegd dat deze zich gedurende de periode 2001-2006 mede schuldig heeft gemaakt aan onbehoorlijke taakvervulling, financieel wanbeheer, herhaaldelijke contractbreuk betreffende zijn agentuurovereenkomsten en overtreding van de Ltv. Dit heeft zij afgeleid uit een door haar afdeling TIBA opgesteld rapport van bevindingen van 14 maart 2008. Volgens dit rapport heeft [appellant] herhaaldelijk verzekeringen in eigen beheer gehouden, zonder dit te melden en zonder de geïnde premies voor deze polissen af te dragen, heeft hij financiële problemen gehad ten gevolge van betalingsachterstanden en een falende administratie en heeft hij verzekeringen voor eigen rekening afgesloten, zonder agentuurovereenkomsten en zonder te beschikken over de daarvoor vereiste vergunning.
2.4.2. Het Gerecht heeft in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de Bank niet in redelijkheid aldus gemotiveerd heeft kunnen oordelen dat de betrouwbaarheid van [appellant] niet buiten twijfel staat. Het Gerecht heeft daartoe terecht de aan dat oordeel ten grondslag gelegde gedragingen aannemelijk gemaakt geacht, nu deze deugdelijk zijn gerapporteerd en [appellant] deze niet, althans niet toereikend gemotiveerd, heeft betwist. Dat [appellant], als gesteld, met enkele verzekeraars inmiddels weer overeenkomsten heeft gesloten, geeft geen grond voor een ander oordeel, reeds omdat diens betrouwbaarheid in dit verband ter beoordeling staat aan de Bank, niet aan de desbetreffende verzekeraars.
Het betoog faalt.
2.5. [Appellant] betoogt verder dat het Gerecht heeft miskend dat, zo de Bank al mocht oordelen dat zijn betrouwbaarheid niet buiten twijfel staat, dit niet betekent dat zij mocht weigeren hem ontheffing te verlenen. De gedragingen waarop dat oordeel is gebaseerd, hebben plaatsgevonden in het kader van zijn werkzaamheden als assurantiebemiddelaar en niet die als kredietverstrekker, aldus [appellant].
2.5.1. Ook dat betoog faalt. Zoals hiervoor onder 2.2 is overwogen, is de beleidsregel betrouwbaarheidtoetsing mede vastgesteld ten behoeve van de uitoefening van de aan de Bank bij artikel 45, tweede lid, van de Ltbk verleende bevoegdheid. Nu, zoals hiervoor onder 2.4.2 is overwogen, het Gerecht met juistheid heeft overwogen dat de Bank mocht oordelen dat de betrouwbaarheid van [appellant] niet buiten twijfel staat, heeft het Gerecht in het in beroep aangevoerde evenzeer terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat zij niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren [appellant] een ontheffing te verlenen, als zij heeft gedaan.
2.6. Voor het eerst in hoger beroep heeft [appellant] nog aangevoerd dat de beschikking van 8 februari 2010 in strijd is met het vertrouwensbeginsel. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak en er geen reden is om aan te nemen dat dit niet bij het Gerecht kon worden aangevoerd, kan het betoog niet leiden tot het ermee beoogde doel. Het faalt.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, Voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Isenia , griffier.
w.g. Drop
Voorzitter
w.g. Isenia
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2011
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
voor deze,