Datum uitspraak: 21 juni 2011
Zaaknummer: HAR 081/2011
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao en Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
gegeven op het verzoek ex artikel 43 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) van:
[verzoeker],
geboren op [datum] 1980 in Curaçao,
thans gedetineerd in gevangenis Sentro di Detenshon i Korekshon Kòrsou in Curaçao,
hierna te noemen: verzoeker.
1. Procesgang en onderzoek van de zaak
1.1 Op 7 juni 2011 heeft de gemachtigde van verzoeker, mr. E.F. Sulvaran, ter griffie van het Hof een verzoekschrift ingediend met een verzoek ex artikel 43 lid 1 Sv. Het verzoek strekt ertoe dat het Hof het land Curaçao, althans de Minister van Justitie van het land Curaçao, beveelt om verzoeker te vergunnen de gevangenis waarin hij zijn gevangenisstraf ondergaat, voorafgaande aan diens voorwaardelijke invrijheidsstelling, met verlof te verlaten onder elektronisch toezicht (hierna: verlof met E.T.).
1.2 Het verzoek is behandeld door het Hof in raadkamer van 14 juni 2011 in Curaçao. Verschenen en gehoord zijn verzoeker en diens gemachtigde en de (waarnemend) procureur-generaal mr. A.C. van der Schans. De gemachtigde van verzoeker heeft pleitaantekeningen overgelegd.
1.3 Het Hof heeft aangezegd dat heden een beschikking wordt gegeven.
2.1 Verzoeker is bij vonnis van het Hof van 28 november 2006 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren, met aftrek van het voorarrest, ter zake van poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf de vlucht mogelijk te maken. Dit vonnis is onherroepelijk na niet-ontvankelijkverklaring van het cassatieberoep door de Hoge Raad.
2.2 Bij strafbesluit van de Strafgevangenis en het Huis van Bewaring van de Nederlandse Antillen van 4 juni 2009 is aan verzoeker de straf opgelegd van tien dagen opsluiting in de strafcel wegens weigering van de opdracht van het personeel, belediging en bedreiging.
2.3 Verzoeker heeft door tussenkomst van de gevangenisdirecteur verzocht om op grond van het gestelde bij of krachtens artikel 39 van de Landsverordening beginselen gevangeniswezen en artikel 3 van de Beschikking elektronisch toezicht in aanmerking te komen voor verlof met E.T.
2.4 Bij Ministeriële Beschikking van 29 maart 2011 heeft de Minister van Justitie besloten aan verzoeker niet te vergunnen de gevangenis waarin hij op grond van voormeld vonnis van het Hof gevangenisstraf ondergaat, voorafgaande aan diens voorwaardelijke invrijheidsstelling, welke is bepaald op 16 mei 2012 tot aan die datum te verlaten (hierna te noemen: de bestreden beschikking).
3.1 Op grond van artikel 43 lid 1 Sv kan in alle gevallen, waarin het belang van een goede strafrechtsbedeling een voorziening dringend noodzakelijk maakt en het wetboek zelf daaromtrent geen regeling bevat, een verzoek om zodanige voorziening worden gedaan door de verdachte of degene die daarbij een rechtstreeks hem bepaaldelijk aangaand belang heeft.
3.2 Op grond van artikel 3 lid 1 van de Beschikking elektronisch toezicht kan aan een gedetineerde die is veroordeeld tot onvoorwaardelijke vrijheidsstraf, niet zijnde vervangende hechtenis, op diens verzoek of op verzoek van de directeur of op verzoek van een reclasseringsinstelling die dit verzoek mede in het algemeen belang en in het belang van de gedetineerde doet, door de Minister van Justitie worden vergund om bij wijze van verlof, voorafgaand aan de ommekomst van de straf danwel van tweederde, of vier vijfde van de gevangenisstraf, tijdelijk het gesticht te verlaten onder de voorwaarde dat de gedetineerde onder elektronisch toezicht wordt gesteld.
3.3 Op grond van artikel 7 sub a van de Beschikking elektronisch toezicht wordt het verlof geweigerd of uitgesteld in geval van agressief gedrag tegen het gevangenispersoneel en/of andere personen, die ter uitoefening van hun beroep, taak of functie in het gevangeniscomplex aanwezig zijnen/of andere gedetineerden, voor welk gedrag opsluiting in de strafcel is opgelegd.
4.1 De vraag die voorligt is of de bestreden beschikking in rechte stand houdt gelet op het door verzoeker gedane beroep op het motiveringsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel.
4.2 De Minister van Justitie heeft, samengevat weergegeven, de volgende overwegingen ten grondslag gelegd aan de bestreden beschikking. Verzoeker moet geacht worden niet dan wel onvoldoende voorbereid te zijn op terugkeer in de maatschappij, omdat hij veroordeeld is ter zake van een vermogensdelict met een gewelddadige component en zich in de gevangenis meerdere keren schuldig heeft gemaakt aan belediging dan wel bedreiging van het gevangenispersoneel voor welk gedrag aan verzoeker de straf van opsluiting in een strafcel is opgelegd, op grond waarvan artikel 7 sub a van de Beschikking elektronisch toezicht van toepassing is.
4.3 Naar het oordeel van het Hof heeft de Minister van Justitie de bestreden beschikking aldus toereikend gemotiveerd. Gelet op voormeld strafbesluit heeft de Minister van Justitie met juistheid overwogen dat artikel 7 sub a van de Beschikking elektronisch toezicht van toepassing is. Mede in aanmerking genomen de ernst van het feit waarvoor verzoeker is veroordeeld, is dit voldoende om verlof met E.T. te weigeren, en niet uit te stellen. Het door verzoeker gedane beroep op het motiveringsbeginsel faalt derhalve.
4.4 Daargelaten de vraag of het beroep op het gelijkheidsbeginsel er in dit geval toe kan leiden dat de Minister van Justitie, met voorbijgaan aan het bepaalde in artikel 7 sub a van de Beschikking elektronisch toezicht, aan verzoeker verlof met E.T. verleent, kan het door verzoeker gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slagen. Dit beroep dient namelijk buiten beschouwing te blijven, nu in het verzoekschrift daarvan geen feitelijke onderbouwing wordt gegeven. De eerst in raadkamer gegeven feitelijke onderbouwing is tardief. De procureur-generaal is daardoor immers voorafgaand aan de behandeling niet in de gelegenheid geweest om te onderzoeken of het in dit verband genoemde geval van Javier Goeloe een vergelijkbaar geval betreft.
4.5 De slotsom is dat de bestreden beschikking in rechte stand houdt, zodat het onderhavige verzoek ex artikel 43 lid 1 Sv moet worden afgewezen.
4.6 Beslist wordt derhalve als volgt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.P. de Haan, J.R. Sijmonsma en P.E. de Kort, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en in tegenwoordigheid van de griffier in Curaçao uitgesproken op 21 juni 2011.